Achtergrond informatie over het wad

Wadlopen

Achtergrond informatie over wadlopen voor “wie meer wil weten” en de waddengids.

Deze informatie geeft een inkijk(onvolledige) in wereld van een waddengids.

Website: www.wadlopenfriesewad.nl

Laatste versie 28 jan 2018

Inhoud:

-getijde systeem

-kenmerken (wadden)getijdegebied

-het wantij

-ontwerp en lopen van een waddentocht

-Astronomische getij

-veilig wadlopen

-GLLLWS&LAD

-weer verkenning & beslissing lopen of niet lopen

-weervoorspelling

-circulatie: mondiale winden

-klimaat zones

-de atmosfeer

-de corioliskracht

-fronten

-luchtdruk: mondiale drukpatronen

-luchtvochtigheid en luchtdruk

-typen wolken

-onweer voorspelling

-onweer voorspellende indexen

-wat is onweer; online cursus

-mist

-weer-en waterhoogte voorspelling

-natuur educatie op het wad

-wadloop kenmerken  van de 4 verschillende tochten van

www.wadlopenfriesewad.nl

Tekst is kort en bondig, vergt hier en daar nog externe aanvulling en verdieping!

Onderaan de figuren(met bron vermelding) staan tekst verklaringen.

-getijde systeem:

Het zwaartekracht veld systeem van maan aarde en zon kent als resultante de beweging rond gemeenschappelijke zwarte punt(het draaiende thee kopje effect) en aantrekkingskracht van zon en maan op de aarde. Alle krachten op elk waterdeeltje geeft elliptische waterverdeling. Daardoor ontstaat aan twee kanten van de aarde een bewegende waterverdikkingsgolf. Dit geeft lokaal 2xhoogwater(HW) & 2xlaagwater(LW) elk etmaal.

Bron:http://www.meteobeverwijk.nl/

Aan de kant van de maan overtreft de aantrekkingskracht de centrifugale kracht, aan de van de maan afgekeerde zijde is dit andersom. De aarde neemt hierdoor de vorm van een rugbybal aan, met de twee spitse kanten naar de maan toe en er van af gekeerd. De schil van water, die de oceaan vormt, vervormt hierbij aanzienlijk sterker dan de vaste aarde. Door de draaiing van de aarde rond zijn eigen as verplaatst de vervorming van deze schil zich in een dag. Vanaf een eiland in deze hypothetische wereldzee zouden zo tweemaal per dag een hoogwater en tweemaal een laagwater kunnen worden waargenomen.

Dit resulteert in een getijde golf(berekent via Astronomische getij) komende van de Atlantische Oceaan(diepte Oceaan, Corioliskracht en samenstelling continenten hebben invloed) via de Noordzee langs de Oostkant van Schotland, Engelland via Noord Nederlandse kust tegen de klok in draaiend via Duitsland, Denemarken omhoog via westkust van Noorwegen verdwijnend. Golf met 2 centra de zgn. amfidromische punten(punten zonder getijde verschillen) en daardoor geeft dit aan onze kust plaatselijke lokale getijde golf situaties verschillen; qua amplitude, getijdegolfvorm(opslingeren en resoneren bij grote getijde verschillen) en timing welke zich uit in lijnen van gemiddeld en gelijktijdig hoogwater en zo ook laagwater. Ook dagelijkse verschillen door Springtij(Volle Maan en nieuwe Maan doordat zon, aarde en maan in een as staan), doodtij(Ek en LK doordat de Maan haaks staat op zon aarde as) en de ellips vorm van baan, rond in 28dagen,  van de maan om aarde met apogeum en perigeum zorgt voor verschillen in springtij en zo ook in doodtij. Maanvlak in declinatie (het vlak met de maan maakt een hoek met draaiings as van de aarde)veroorzaakt dagelijkse ongelijkheid doordat  de elliptische waterverdeling ook een hoek met de breedtelijnen maakt.

Bron: http://waterinfo.rws.nl/

Getijde verloop te Lauwersoog met voorspelling twee dagen vooruit.

Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Getijde_(waterbeweging)

En de rest van de wereld heeft eigenlijk alleen getijden doordat een golf zich nu eenmaal in alle richtingen voortplant.

Getijde golf komende van de Atlantische Oceaan(diepte Oceaan,  Corioliskracht en samenstelling continenten hebben invloed) via de Noordzee langs de Oostkant van Schotland, Engelland via Noord Nederlandse kust tegen de klok in draaiend.

Het M2-getij, zoals het zich voortplant. Lijnen zijn cotidal lines, van gelijke fase, kleuren geven de amplitude aan van klein (blauw) naar groot (rood).

Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Amfidromie

Golf met 2 centrums de zgn. amfidromische punten(punten zonder getijde verschillen). Afbeelding met de amfidromische punten in de Noordzee. Van Getij.nl.

De tijd die verloopt tussen het bij een bepaalde culminatie van de maan behorende hoogwater en het moment dat dit hoogwater zich op een bepaald plaats manifesteert, wordt de leeftijd van het getij genoemd.

Denk aan springtij die altijd 2 dagen na volle of nieuwe maan zich aandient.

Haven getal voor hoogwater kan worden opgevat als de vertraging van het evenwicht getijde ter plaatse. Het gemiddelde tijdstip van hoog- en laag water op een bepaalde plaats wordt wel uitgedrukt ten opzichte van de laatste doorgang van de maan door de plaatselijke meridiaan, de laatste culminatie van de maan dus. (voor de hele Nederlandse kust wordt de meridiaan van 5 graden OL aangehouden).

Bron: http://www.kustatlas…olven/getijden/

Rode lijn geeft de beweging van de getijde golf weer. De Orange lijn geeft gemiddeld en gelijktijdig hoogwater weer.

Onder Noorwegen ligt er dan weer zo’n getijdenloos “oog” waar rondom de golf dan weer de Noordzee uitspoelt. Kortom, eigenlijk hebben we alleen in die Roaring Forties een écht getij, dat door al die zijdelings afwijkende golven die ook weer terugkeren alweer bijna onherkenbaar vervormd wordt

Bron:stichting Nautin

Lijnen van gemiddeld en gelijktijdig hoogwater en zo ook laagwater.

Het is niet overal op hetzelfde moment hoogwater of laagwater. Met de bijgaande kaartjes kun je een schatting maken van de verschillen.

Bron: http://www.basicplanet.com/tides/

https://nl.dreamstime.com

Verschil in getijde tussen springtij(onder) en doodtij(boven)

Afhankelijk van de massa van de objecten en de afstand ertussen, varieert de zwaartekracht; dit is het basisprincipe voor het begrijpen van de oorzaak van de getijden. Dit wetende, is de gravitationele aantrekkingskracht van de maan op de aarde het primaire component. De zwaartekracht van de maan is zo sterk dat het de oceanen “trekt”, waardoor een knobbel ontstaat. Deze aantrekkingskracht is sterker aan de kant van de planeet tegenover de maan, omdat daar de maan en de aarde het dichtst bij zijn.

De traagheid (eigenschap van verblijven in rust of beweging) probeert het water op het normale niveau te houden. Ook roteert de aarde continu en genereert een middelpuntvliedende kracht die ervoor zorgt dat oceanen uitsteken aan de tegenovergestelde kant van de maan.

Bron: https://www.quora.com/Does-gravity-accumulate

Springtij wanneer de maan en de zwaartekracht van de zon samenkomen om grotere getijden te vormen. Dit betekent hoger hoogwater en lager laagwater. Bij doodtij blijft er “meer water in de bak” meestal vertrekken we dan ook een kwartier later. Omdat de krachten vanuit de zon en de maan eerst een stukje moeten reizen, duurt het twee tot drie dagen na elke maanstand voor het springtij of doodtij is. Uit alles wat je nu geleerd hebt begrijp je wel dat het bij springtij gevaarlijker is dan bij doodtij.

Bron: https://geographyas.info/coasts/tides/

Moment van doodtij en springtij bij de verschillende maan standen

-kenmerken (wadden)getijdegebied:

Het intergetijdengebied, ook bekend als medio litorale zone of intertidale zone, is het gebied dat boven water blijft bij laagtij en onder water bij hoogtij. De Noordzee water bewegingen op de wadden gaan via de brede en diepe wal geulen(tot wel 40mdiep) vanuit een Estuarium achtig gebied tussen de eilanden door en verdeeld zich via een netwerk van smaller wordende vertakkende geulen(kleinste geulen zijn prielen) ingebed in wadden zandplaten. Waddenkenmerkend is dat de geografische gesteldheid wisselend is. In het kustdal liggen de slikgebieden waarin en op de mossel/oester en kokkel velden liggen. Verder uit de kust de zandplaten met het netwerk van geulen met soms ook slikkige randen. Daartussen ligt de eerste geul de zgn. prikken geul. Is de geul waar in het verleden, met houten staken, 1m diepte werd aangaven. Vaak liggen daar nu boeien.

De fauna gesteldheid van de bodem is wisselen, verschillend Habitats van afhankelijk van de geografische gesteldheid.

De in dit gebied levende organismen hebben zich aangepast aan de harde extremen waaraan ze hier blootgesteld zijn. Zo is water regelmatig beschikbaar als gevolg van  getijdenbeweging, maar varieert van zoet water tijdens regenbuien(bij laag water) naar water met een hoog zoutgehalte met als gevolg opdrogende zoutkorsten na vloed. Ook kunnen zeedieren van hun omgeving losraken door de zware golfslag door relatieve ondiepten. Verder kan er ook sprake zijn van extreme temperatuurverschillen, van heel heet als gevolg van blootstelling aan de volle zon bij laagwater tot mogelijk bevriezing.

Bron: Ecomare.nl
Luchtfoto van Wadplaten Bron: Foto Fitis, Sytske Dijksen

Aan de hand van de simulaties blijken het Lister Tief en de Meldorf Bight bijzonder effectief in het invangen van sediment en blijken ze goed bestand tegen zeespiegelstijging.

Bijzonder onderzoek:

Voor verschillende gebieden in de Waddenzee hebben Duitse onderzoekers hebben gevonden dat er bij grotere getijverschillen verhoudingsgewijs meer sediment aangevoerd wordt. Een groot verschil tussen hoog- en laagwater kan dus bijdragen aan het compenseren van de zeespiegelstijging.

Aan de hand van de simulaties blijken het Lister Tief en de Meldorf Bight bijzonder effectief in het invangen van sediment en blijken ze goed bestand tegen zeespiegelstijging. Met een stijging van het zeeniveau van 2,5 mm per jaar blijven de droogvallende platen stabiel of groeien deze zelfs. In de Meldorf Bight blijven de droogvallende platen zelfs stabiel bij een zeespiegelstijging van 7 mm per jaar. Met deze zeespiegelstijging werkt het getijdegebied als een soort sedimentbezinktank. Tevens zullen geulen grote hoeveelheden sediment meevoeren die in de Waddenzee terecht zullen komen. Door de verspreiding van sediment van buiten de Wadden lijkt de Waddenzee dus beter bestand tegen het stijgende

Bron:

Hofstede, Jacobus L.A., Johannes Becherer, and Hans Burchard. “Are Wadden Sea tidal systems with a higher tidal range more resilient against sea level rise?.” Journal of Coastal Conservation (2016): 1-8.

Voorbeeld: Estuarium achtig gebied tussen de eilanden door en verdeeld zich via een netwerk van smaller wordende vertakkende geulen (kleinste geultjes heten prielen) ingebed in wadden zandplaten.

Het waddengebied strekt zich uit van Den Helder in Nederland via Duitsland tot het Deense schiereiland Skallingen. In totaal is het waddengebied ruim 500 kilometer lang  en gemiddeld 25km breed; 310.000 hectare groot. Het is bijna net zo groot als Zuid-Holland. Het beslaat 30% van de Nederlandse, 20% van de Deense en 60% van de Duitse kust. Er liggen 50 eilanden en grote zandplaten in het gebied.

Bron: Henk Postma.

De kleine geulen heten prielen.  Platen met mossel, zandkoker & slikvelden.

-het wantij(gebied met de hoogte zandplaten) ligt onder(ten zuiden), op 2/3 vanaf westzijde van het eiland. Ingeklemd(ingevorkt) door twee geulenstelsels. Doordat getijde golf, die aan de noordzijde van het eiland ,van west naar oost instroomt, westelijk dieper instroomt ontmoeten de getijde golven zich(op het wantij) onder het eiland meer oostelijk. Het wantij is het hoogste gebied waarlangs en op de het wadlopen plaats vindt. Is ook het gebied waar slikvelden zich kunnen ontwikkelen doordat daar terplekke het water zeer langzaam kan stromen en daardoor silt, slib en slik(silt is revier klei: kleinste deel) kan neerdalen net als in het hoger gelegen kust dal. De randen van de geulen, soms rond van vorm daardoor langzaam oplopend(water snelheid relatief laag), kunnen ook slikkig zijn.

Sedimentatie(afzettingsgesteente) op het wad: voornamelijk zand en silt en lutum. Grind komt nauwelijks voor.

90% van alle wad sedimentatie mag zand genoemd worden omdat de korrelgrootte is groter dan 0.05mm.  1% is grover dan 0.5mm, overige 9% bestaat uit silt en lutum ook wel slib genoemd(bevat veel klei mineralen zoals aluminiumsilikaten en kwartsschilfers en het kleimineraal illiet(80%)).

De hoeveelheid in het water zwevende slibdeeltjes neemt van af de zeegaten naar de kust van het vasteland toe van ongeveer 8mg/l in zeegat naar 100mg/l op 20km hiervan. De verklaring van deze binnenwaartse slibconcentratie in de wadden berust op de volgende feiten:

1.: de zwevende deeltjes bezinken bij afnemende stroomsnelheid.

2.: door  ebstroom worden er weer deeltjes opgewoeld, maar voor de verplaatsing van een reeds bezonken deeltje is een grotere stroomsneldheid nodig dan voor het bezinken van dat zelfde deeltje.

3.: hoewel bij hoogwater de geulen dieper zijn, is door het onderlopen van  de platen het totale oppervlakte veel groter, zodat de gemiddelde diepte geringer is dan bij laagwater. Daardoor zal er tijdens hoogwaterkentering(overgang van vloed naar eb) meer slib kunnen worden afgezet, want rond laagwaterkentering(eb naar vloed) zal alleen in de geulen het onderste slib uit het water kunnen bezinken.

4.:Het tijdsinterval met geringe stroomsnelheden is veel korter tijdens de laagwaterkentering  dan bij de hoogwaterkentering.

De kleine slipvlokjes hebben een kleine bezinkingssnelheid van minder dan 2 mm/s die nauwelijks bezinken als ze niet door schelpdieren worden afgevangen en als propjes uitwerpselen worden achtergelaten.

Het afgezette sediment wordt verder bijeengehouden door diatomeeën, dit zijn eencellige kiezelwieren die op het slik leven. Als deze algen weer worden bedekt door een nieuwe sliblaag dan werken ze zich omhoog omdat ze zonlicht nodig hebben.  Tijdens dat omhoog werken scheiden ze slijmlaagje af dat slib samenbindt.

De laatste 20 jaar weten we met zekerheid, dat een belangrijk deel van het fijne materiaal in het westelijk deel na de Nederlandse wadden Rijnslib is.

Silt(0.002-0.05mm):  of leem (België) is een sediment dat qua grootte tussen lutum en zand wordt ingedeeld. Een deeltje wordt silt genoemd als het wat grootte betreft, tussen de 2 en 63 micrometer valt.

Bron: /nl.wikipedia.org/wiki/Silt

Slib: bestaat uit kleine vlokjes silt en lutum, die in het water zweven.

Slik: hieronder verstaat men  het waterrijke sediment, dat grotendeels is opgebouwd uit slibvlokken. Slik is neergedaald slib vandaar de term slikplaten die veel door waddengidsen wordt gebruikt.

Lutum(<0.002mm): men speekt ook wel van klei. Bevat kleimineralen illiet(80%), kaoliniet(5-10% en montmorrilloniet 5-6%.

Bron: Waddenzee van ondermeer Jan Abrahamse 1976 ook wel de bijbel van de waddengenoemd.

waddenslik bij Schier

Bron: https://beleefdewadden.live

Als wadloopgids is het belangrijk te weten aan welke kant je van het wantij bent om de richting langs de geul te kunnen bepalen als terplekke de geul te diep is. Verder is van belang slikvelden te vermijden omdat die een zware inspanning vergen.

In de geulen liggen vloed en eb scharen welke mede ontstaan door ondermeer het verschil in eb en vloed stromen(sterkte en dus richting), kromming van de geul(meanderen) en rotatie van de aarde. Er ontstaat een drempel(richel een verhoogd gedeelte), handig voor de gids om daar terplekke de geul te passeren. De langgerekte ondiepe schuin lopende drempel(richel)ontstaat mede(niet alles is nog begrepen) doordat de vloedstroom de ebgeul niet volgt bij inkomend water. Omdat het vloed volume water groter is en sneller stroomt waardoor het zich minder in bochten maar meer een rechtdoor een weg zoekt. Door de centrifugale kracht(in bochten) zal de vloedstroom niet op de zelfde plaats tegen de oever van de geul stoten als de ebstroom.

Bron: studie door Johan van Veen verscheen in 1950 in het TIJDSCHRIFT KONINKLIJK NEDERLANDSCH AARDRIJKSKUNDIG GENOOTSCHAP Vol. 67 als speciale uitgave van dit tijdschrift ter gelegenheid van het WADDENSYMPOSIUM 1949

https://scheldeschorren.be/wp/de-schelde/eb-en-vloedscharen/

Schema van zg. zandneren; zandbeweging in het vloedschaar stroomop, stroomaf in het ebschaar

Bron: https://scheldeschorren.be/wp/de-schelde/drempels/

De ondiepe plaatsen(scharen) ontstaan in de hoofdgeulen op de overgangen tussen de bochten, waar de vloed- en ebstroom niet in hetzelfde deel van de geul geconcentreerd zijn en soms zelfs afzonderlijke zijgeulen vormen. Meestal is de eb-bedding het diepst en vormt het duidelijkst de doorgaande geul. De vloedbedding wijkt hiervan af en gaat over in een zij geul, een zogenaamde vloedschaar.

Afhankelijk van het richtingsverschil liggen eb- en vloedbedding enigszins in elkaars verlengde of meer langs elkaar. Het overgangsgebied hiertussen wordt gevormd door een ondieper plateau, de eigenlijke drempel. Zeer ondiepe drempels komen ook voor op plaatsen waar de zogenaamde vloedscharen uitlopen in plaatgebieden.

Bron: http://docplayer.nl/

Een zandrichel

Mariene biologen verdelen het algemene intertijde gebied in drie zones, laag, midden en hoog, wat gebaseerd is op de totale gemiddelde blootstelling aan elementen zoals water en lucht. De lage intergetijdenzone, die grenst aan de ondiepe subtidale zone, is alleen blootgesteld aan lucht bij de laagste lage getijden en is daarom voornamelijk marien van karakter. De middelste intergetijdenzone wordt regelmatig blootgesteld aan lucht en overstroomt door de gemiddelde getijden. De hoge intertijdenzone wordt alleen door water overspoeld tijdens de hoogste hoge getijden en is daarom voor het merendeel van de tijd terrestrisch(op de grond groeiend) van aard. Deze laatstgenoemde zone grenst aan de spat zone, het gebied wat zich net buiten het bereik van de getijden bevind en alleen met opspattende golven in aanraking komt. In het waddengebied kent men verschillende type kwelders (ook: gors, schor(re), schol of groeze/groes genoemd): boerenkwelder, zomerkwelder, basaltendijkkwelder, buitendijkse landaanwas(landwinning: de ‘Sleeswijk-Holstein-methode), kwelders, eilandkwelders(strandwal verbonden kwelders), voorlandkwelders, natuurlijke kwelders(zandplaat luwte) en Estuariën kwelders. De kwelder indeling bestaat grofweg uit 4 zones: pionier zone, laag, middel en hoge kwelder. Kwelders ontstaan uit zeeklei. Het zijn de gebieden waar telkens een laag zeeklei bovenop komt. Na een tijd gaan op deze grond plantjes groeien en na nog langere tijd is het een weiland geworden. Duidelijk zal zijn dat de vegetatie binnen deze 4 zone, door de verschillen in zout gehalte van de bodem, verschillende soorten vegetatie kent. De dwars geulen in deze gebieden worden slenken genoemd die op de duur verzanden.  De randen van de slenken zijn erg slikkig. Over  de vroegere verzande slenken werden later de wegen gelegd zoals de weg Holwerd-Stiens.

Stukje historie:

De dam naar Ameland

De grootste charme van de Waddenarchipel schuilt in het ‘eilandgevoel’. Toch is die eilandstatus niet vanzelfsprekend. Net als de Zuiderzee is de Waddenzee onderwerp van inpolderingsplannen geweest….

door Kees Volkers 17 augustus 2002.

In de eerste Bosatlas van 1877 is de dam naar Ameland prominent ingetekend: een brede, rechte lijn tussen Holwerd en Buren, die een kloeke zeewering suggereert, bestand tegen de zwaarste stormen. In werkelijkheid was de dam aanzienlijk minder stoer en liep hij met een flauwe S-bocht over het wad. Initiatiefnemer van de vaste verbinding was jonkheer Teding van Berkhout, jurist en ondernemer uit Deventer. De dam was niet bedoeld als verkeersverbinding, maar onderdeel van een commercieel landaanwinningsproject. De jonkheer richtte daartoe de NV Maatschappij tot Landaanwinning der Friesche Wadden op en benoemde zichzelf tot directeur. Ingenieurs van Rijkswaterstaat meenden dat een dam in de Waddenzee minstens drie meter boven het hoogste waterpeil zou moeten uitsteken. Maar Teding van Berkhout dacht dat het goedkoper kon. Volgens hem was een dam van een halve meter boven het vloedpeil voldoende. Door de dam aan weerszijden te voorzien van aanslibbingswerken zou de dam vanzelf breder en sterker worden. Teding van Berkhout onderbouwde zijn plan met een lijvig rapport en wist zelfs subsidie te verwerven. In 1871 begon de aanleg en een jaar later al liep de jonkheer in gezelschap van zijn ingenieur over de dam van Holwerd naar Buren, zonder natte voeten te krijgen. Alles leek goed te gaan, tot die fatale 14de oktober 1881. Een hevige storm sloeg grote gaten in de zwakke dam en alle aangeslibde grond werd door de woeste golven meegesleurd. Manmoedig startte Teding met de restauratiewerkzaamheden, maar in het voorjaar van 1882 sloeg een tweede storm toe. Toen was de kas van de onderneming leeg en ook de overheid voelde er weinig voor geld in de dam te steken. De restanten van de dam werden in de latere drukken van de Bosatlas nog wel aangegeven, maar uiteindelijk verdween het levenswerk van Teding van Berkhout van de kaart. Helemaal verdwenen is de dam nog niet. Delen ervan komen bij laagtij aan de oppervlakte.

Bron: https://www.meindertvandijk.nl

Historisch platje van de “De oude dam naar Ameland”

-ontwerp en lopen van een waddentocht:

Een waddenlooptocht kent in een notendop grofweg de volgende aspecten: juiste voorbereiding(weervoorspelling, materiaal en info voorziening deelnemers), uitzetten van een tijdschema: route in graden en afstanden in meters tussen de richting knikpunten en de route vastgelegd op de juiste kaart. Samengevat: juiste kennis op gebied  van wadgidsen uitrusting, topografie, meteorologie, hydrologie, veiligheids protocol calamiteiten met wadlopers, uiterste vertrektijden protocol, organisatie en omgang met deelnemers zijn in de eindtermen wadloopgids(provinciaal vast gelegd en zichtbaar in het boek; theorie boek wadlopen.

Voorbereiding: weer, waterstanden, juiste materialen en juiste informatie voorziening aan deelnemers zijn belangrijke veiligheids aspecten. Onweer (onstabiele lucht) en mist(<500m zicht) en langdurige regenval in combinatie met wind en lage temperaturen zijn contra indicaties. Dit om ondermeer onderkoeling in combinatie met uitputting te voorkomen en onweer en mist spreken voor zichzelf(vast gelegde regels). Waterverhoging tgv. wind(richting en kracht) tot 50cm is max. met een bepaalde lokale minimale laagwaterstand(Harlingen -45cm NAP  of hoger) zijn contra indicatoren. Dan is het niet toegestaan om te gaan wadlopen(provinciale verordening). Een gids moet voldoende kennis hebben van de astronomische getijdegegevens, zoals tijdstip van hoog en laag water, de aard van het getij, (spring, doodtij, de dagelijkse ongelijkheid, apogeum, perigeum) en de actuele getijde tabel versus momentele metingen en voorspellingen. Tijdschema moet op papier zichtbaar en realistisch zijn qua loopsnelheid, rekening houdend met de deelnemers van de te lopen afstanden(tussen de richting knikpunten) in combinatie met uiterste vertrektijd en uiterste passage laatste geul tov. moment van laagwater. Lokale kennis van het terrein( goede terrein kenmerken is erg belangrijk: Ype Bouma) in combinatie met tijdschema(koers en afstand) moet voldoende zijn om de wadlooptocht met of zonder Kompas (met minimale deviatie rekening houdend en met de variatie, is verschil tussen magnetische en werkelijke noorden met regel kompas+variatie=kaart teken variatie blijft staan) en GPS(Globol Position System) te kunnen lopen. Loop route wordt bepaald door het verloop van het wantij, lokale terrein aspecten, slikplaten, diepte geulen en wettelijke beschikbaarheid.

De gids dient, via verkenningen, altijd te weten waar hij of zij zich bevind.

Bron: www.vdsluisvakanties.nl/site/ameland-omgeving2/

In de winter was Ameland er het slechtst aan toe, vooral bij vorst, was er wekenlang geen enkele verbinding met de vaste wal, alleen het vliegtuig kon dan hulp bieden. Bij geweldige ijsgang probeerde men het wel eens te voet over het ijs, maar dit was wel een zeer gevaarlijke onderneming. Vier Dokkumers waagden 6 februari 1954 de overloop van Holwerd naar Ameland en het gelukte zowel de heen- als de terugtocht te maken, maar niettemin blijft het levensgevaarlijk. In de winter van 1838 was er dagenlang een druk verkeer tussen Holwerd en Ameland over het ijs. Soms trokken 20 tot 30 met paarden bespannen sleden over de toegevroren zee, ook zag men er sjezen en zelfs vervoerden boeren met hun hooiwagens enkele passagiers, maar dit zijn uitzonderingen. Ook in januari 1963 bij de strenge vorst was het eiland totaal geïsoleerd en werd een luchtbrug ingesteld met de vliegbasis Leeuwarden.
De rode lijn op de kaart boven is de wandelroute voor de wadlopers.

Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Magnetische_declinatie

Is verschil tussen magnetische en werkelijke noorden met regel kompas+variatie=kaart teken variatie blijft staan.

De magnetische declinatie of variatie van een kompas is het verschil in richting dat wordt veroorzaakt doordat het geografische noorden, dat samenvalt met de draaiingsas van de Aarde, niet samenvalt met de geomagnetische pool van het aardmagnetisch veld. De magnetische declinatie is niet overal ter wereld hetzelfde, maar hangt ervan af waar ter wereld men zich bevindt. De declinatie veroorzaakt een zijdelingse afwijking van de kompasnaald.

Met nadruk: de gids dient ten alle tijden te weten waar hij zich cartografisch bevindt(dmv. terreinkennis) en heeft een kaart bij zich  gemaakt door de Nederlandse Hydrografische dienst (Word Geadetic Survey, 1984) met ontworpen en verkende route en met plaatsbepalingsraster(in graden en minuten). Aanwezig op de kaart zijn Noorderbreedte(NB)  breedte cirkels zoals de evenaar( haaks op draaiingsas van de aarde) en oosterlengte(OL), (lengtecirkels in de richting noord-zuidpool as) met graden minuten verdeling en aanwezigheid van een gradenrooster met nautische mijl(1852m) als breedte ijkingsminuut en schaal van 1:50000 of

1:75000. Tevens moet  door middel van op de kaart aanwezige markante zichtbare punten(kerktoren, vuurtoren en windmolens) een kruispeiling(peiling koers van twee vaste punten hun snijdende lijnen is je momentele positie) kunnen plaats vinden. Hoe meer de hoek 90 graden benaderd van deze kruisende lijnen hoe nauwkeuriger de positie bepaling.

Bron: http://www.bushcraft.nl/het-kompas

Pijl in richting van de kerktoren dan garden aflezen.

Bron: wadloopcentrumfriesland     kompasroos

Word Geadetic Survey, 1984: gebied met wantij onder Ameland.

Met graden verdeling(NB&OL), gradenrooster en op kaart zichtbare markante punten belangrijk bij positie bepaling. Bepaal de richting van de kerktoren en zet die op de kaart dmv . gebruik te maken van de op de kaart aanwezige kompasroos. Bepaal de richting Oerderduin en zet deze ook uit op de kaart. Snijpunt van de lijnen is de positie die in graden en minuten NB en OL is aftelezen.

Bron: https://www.kijkmagazine.nl/space/speciale-supermaan-bewonderen/

Maan draait in een elliptische baan om de aarde daardoor varieert de afstand

De afstand maan en aarde.

Dagelijkse waterhoogte variatie onder meer doordat de maan in een ellips om de aarde draait.

Tijdens het perigeum oogt een volle maan 14 procent groter en 30 procent meer helder dan tijdens het apogeum. Dit klinkt als veel, maar met het blote oog zal het verschil in grootte je niet een, twee, drie opvallen, terwijl de toegenomen helderheid kan worden gemaskeerd door wolken. Qua waterhoogte kunnen er wel aanzienlijke verschillen zijn.

Bron: http://www.wadkanovaren.nl/hetwadfysiek.html

Bron: http://zweefvliegopleiding.nl/index.php/9-1-basisinformatie

Noorderbreedte(NB) horizontale ringen, Oosterlengte(OL) verticale ringen.

De evenaar is de belangrijkste oost-west-lijn en de nulmeridiaan over Greenwich is de belangrijkste noord-zuid-lijn. De lijnen die parallel aan de evenaar lopen zijn de parallellen of breedtecirkels en de lijnen die noord-zuid lopen zijn de meridianen of lengtecirkels.

Bron: http://docplayer.nl/40052483-E-n-g-e-l-s-m-a-n-p-l-a-a-t.html

Wierumerwad Engelsmanplaat(zandplaat, Rif(zandrichel), Hiezel(zandplaat), Moker(zandplaat) en Peassensrede(geul).

Bron: www.wadlopenfriesewad.nl

Westelijke&Oostelijke Pinkegattochten(PW&PO) vanaf klaphek  bij het Schoor. Twee  Friesewad tochten, via 7e dam en via Schoorsterhoofd.

Daartussen de hoogwaterplaattocht.

Bron: www.wadlopenfriesewad.nl

Oversteek naar Oerderduin te Ameland. 1e uur evenwijdig aan de Zeedijk met landaanwinningsgebieden. Via Visbuurstergaatje ook wel Wilhelmina gaatje genoemd naar het mosselveld.  Via de Zuiderspruit ZS28 richting even westelijk van Oerderduin  via de Noorderspruit. De Kooipleats is ook een mogelijkheid. Zware slikkige  maar prachtige tocht.  Eerste 1.5uur is redelijk slikkig.

Bron:

Pinkegattocht Oost route, via WW3 richting smerriggat. Terhoogte van SG13 oversteek naar het westen de HB21. Via FW 13 onderlangs prikkegeul ter hoogte van FW9 naar het zuiden naar einde landaanwinningsgebied en via Schoorsterhoofd, kwelder en zomerdijk terug.  Eerste 20minuten slikkig. Totaal 16km lange tocht.

Bron: Henri Wolters; http://loopwadmethenri.webklik.nl/page/wadlopen-kleinegroep-privegids

Pinkegattocht west route,+ rondje Holwerderbalg via de WW3 richting de  baken de Hon, HB11 rondje Holwerderbalg. Route via GPS in kaart gebracht.

bron: Henri Wolters

Via Schoorsterhoofd rondje Friesewad, maar nu werkelijk gelopen route via GPS op de kaart weergegeven.

Bron: Henri Wolters

Start via Schoorsterhoofd(Ternaard) via einde landaanwinningsgebied stuk evenwijdig richting Holwerderpier dan door de eerste geul. Daarna rondje Friesewad. Tocht is schematisch weergegeven dmv. genummerde knippunten. Vanuit deze kaart wordt een loopschema gemaakt.

Bron: www.wadlopenfriesewad.nl

Wadloop tijdschema met richting, afstand en geschatte tijd tussen de knikpunten. In dit geval wordt Pinkegat west en oost aangegeven.

-Astronomische getij:

Berekening van het getij(ontwerper M de Lapace van dynamische getijdetheorie) is afhankelijk van diepte en vorm van de oceanen, de Corioliskracht en de traagheid van water en wrijvingskrachten die invloed hebben op een vloeistof die in beweging is door ritmische krachten.

Het tijdsinterval en verschuiving in tijd tussen opeenvolgende hoogwaters hangt af van de siderische maand en dag. Maan en aarde draaien in de zelfde richting. Een  360gr rotatie van de aarde kost 23uur en 56min en 41seconden(na 23uur en 56 minuten de maan heeft zich ook verplaatst. De aarde moet dus een stukje verder draaien, 13graden=54min, om weer in de zelfde positie te komen als daarvoor. De gemiddelde tijd tussen de periodes dat de maan op hoogste punt boven de aarde staat(culminatie) is dus 23uur, 56minuten plus die 54minuten ofwel de maansdag genoemd die 50minten langer duurt dan een gewone dag.

Invloed zon op getijde:

Het duurt 365,26 dagen, siderisch jaar, voordat aarde 360gr om zon draait tov. de sterren. Omloop en draairichting is beide zelfde richting. Na 23uur en 56 minuten is de aarde eenmaal om zijn as gedraaid en 1 graad afgelegd in haar baan om de zon, zij moet dus nog 4minten door om haar as door draaien om in de zelfde positie tov. de zon te komen(23uur, 56+4 minuten is 24uur. De opbouw van springtij en doodtij uit maansgetij(27 getijen)- en zonsgetij(28 getijen) met vervroegend en vertragend effect. Bewegingen van aarde, maan en zon ten opzichte van elkaar: de banen  van de aarde en van de maan ten opzichte van de zon liggen niet allemaal in het zelfde vlak. De baan van de maan ligt niet in het equatorvlak van de aarde.  Om een en ander duidelijk te maken wordt een hemelbol, een fictieve bol, die niet draait ten opzichte van de sterren, wel met de aarde meebeweegt en de zelfde equator heeft als de aarde. Herfstpunt, lentepunt, dalend punt en klimmende knoop zijn kruispunten van een cirkelstelsel gevormd door de maanbaan, aardas, equator en zon met de ecliptica cirkel met aarde als centrum. Precessie, schrikkeljaar, declinatie van de maan, jaarlijkse variatie en 8.85-jarige cyclus zijn uitwerkingen hiervan.

Bron: http://hervetavernier.blogspot.nl/2010/03/equinox.html

equinox: de lente-equinox of het lentepunt.

Een equinox (Latijn: aequinoctium, gelijke nacht) (ook: nachtevening of dag-en-nachtevening) is een tijdstip in het jaar waarop de zon loodrecht boven de evenaar staat, of anders bekeken, de tijd dat de zon langs één van de snijpunten van de ecliptica en hemelequator gaat.

Dit is het moment waarop de zon de hemel evenaar kruist en in noordelijke richting verder beweegt. In het noordelijk halfrond begint de lente, in het zuidelijk halfrond wordt het herfst

Op noordelijk halfrond is het 21 juni(zon op de kreeftkeerkring staat) de langste dag, de zonnewende. 21 December is de kortste dag staat zon boven Steenbokskeerkring. Beide equinoxen op 21maart en 21 September staat de zon boven de evenaar dag en nacht zijn dan even lang.

Bron: http://www.veiligstrand.nl/stroming4.php

Hoewel de zon heel erg ver weg staat trekt ook de zon aan het water. Als de zon en de maan op één lijn staan maken ze de vloedberg extra hoog: springvloed. Natuurlijk komt dat water uit de eb dalen, die extra laag zijn: springeb. Bij springtij zijn de vloedstroom en de ebstroom sterker dan normaal. Want er moet meer water in ongeveer zes uur passeren. Staan de zon en de maan in een hoek, dan wordt van verschillende kanten aan het water getrokken. De vloedberg is lager, het eb dal is hoger. De stroming is minder sterk dan normaal. We noemen dat dood tij.

Bron: https://www.waddenvereniging.nl/meerweten/getij

Eb en vloed

De periode tussen hoogwater en laagwater wordt officieel ‘eb’ genoemd. Aan het begin van ‘de eb’ is het dus hoogwater. Het woord eb wordt in de regel ook gebruikt in de betekenis van ‘laagwater’. Sluizen staan dan bijvoorbeeld ‘bij eb’ open om het polderwater naar zee te lozen.

 

Vloed is officieel de periode tussen laagwater en hoogwater. Aan het begin van ‘de vloed’ kan je dus nog over de wadplaten lopen. De term vloed wordt ook vaak gebruikt in de betekenis van ‘hoogwater’, zoals in de volgende zin. ‘Bij vloed kun je niet over het Wad lopen.’

Bron: http://waterinfo.rws.nl/

Rode curve is werkelijke waterhoogte. Verhoogd water tgv. noordwestelijke storm. Paarse curve laat de voorspelling zien.

Bron:

Tijdsdiagram van verloop getijde golf rond Ameland

https://www.waddenvereniging.nl/meerweten/getij uit de stromingsatlas(HP33)

Blauwe lijn stelt HW(hoogwater) lijn voor. Is de HW getijde golf op het wad.

Met vloed stromen de geulen vol via de zeegaten tussen de eilanden, bij eb stroomt het water daardoor naar buiten. De stroming draait dus om. De grote geul en zijn vertakkingen vormt een getijdenbekken. Tussen deze bekkens ligt het wantij. Het wantij is ondiep omdat de stroomsnelheden er maar laag zijn. Hierdoor bezinkt er veel sediment.

De twaalfdenregel uitgelegd rond het moment van hoogwater. Voor gidsen is deze twaalfdenregel rond laagwater van belang.

Hoeveel het water rijst of valt is afhankelijk van het totale ‘verval’. Het verval is het verschil in waterstand tussen HW en LW.
Als de waterstand (uit de getijtafel) met hoogwater 260 cm is en met laagwater 20 cm, dan is het verval 240 cm. Hoe snel het water rijst of valt is afhankelijk van het tijdstip in het tij.
De twaalfdenregel ziet er als volgt uit:
– het eerste uur voor (of na) HW stijgt (of daalt) de waterstand met 1/12 van het verval: 20 cm
– het tweede uur voor (of na) HW stijgt (of daalt) de waterstand met 2/12 van het verval: 40 cm
– het derde uur voor (of na) HW stijgt (of daalt) de waterstand met 3/12 van het verval: 60 cm

 

Overgang LW naar HW  en andersom wordt ook wel kentering genoemd.

bron: http://www.heechbydemar.nl/ Bron: www.wadkanovaren.nl/

Bron: http://www.wadkanovaren.nl/hetwadfysiek.html

De getijde hoogwater en laagwater bewegingen qua tijd langs de Nederlandse wadden.

Vuistregels over het getij

Hieronder volgen enkele vuistregels die handig zijn om te weten. Ze geven aan hoe het getij zich globaal gedraagt. Vertrouw er echter niet teveel op, het getij gedraagt zich niet zo netjes en regelmatig als het lijkt.

  1. 1. Het tij is ’s middags en ’s avonds groter dan ’s nachts of ’s ochtends;
  2. 2. Het tij duurt gemiddeld 12:25; elke 24 uur verschuift het tij dus gemiddeld 50 minuten;
  3. 3. Twee dagen na VM en NM is het spring; de spring na VM is groter dan na NM;
  4. 4. Twee dagen na EK en LK is het doodtij;
  5. 5. Meer naar het westen is het tij vroeger;
  6. 6. Hoe verder vanaf het zeegat, hoe later het tij;
  7. 7. Hoe verder vanaf het zeegat, en hoe meer platen en smalle geulen er tussen de standplaats en het zeegat zitten, hoe asymmetrischer het tij;
  8. 8. Diep in een inham of riviermond heb je een groot tijverschil.

De cyclus

Op LW begint de cyclus. Direct na LW begint de vloed. Het water stroomt vanaf de Noordzee via de zeegaten naar binnen, eerst langzaam, dan versnellend tot ongeveer halverwege de vloed de stroom maximaal is. Hierna neemt de stroom af, het water stijgt langzamer, totdat bij HW het water stilstaat op het hoogste punt. Daarna begint het water weer naar buiten te stromen; het is eb geworden. Ook nu stroomt het water eerst langzaam, dan sneller, tot een maximum halverwege, waarna de stroomsnelheid afneemt tot het water bij LW vrijwel stilstaat.

Klinkt als een sinus. Dat klopt ook ongeveer, alleen is het een superpositie van tenminste 94 sinussen. Je kunt het getij zelf dus niet zomaar uitrekenen; dat laten we lekker over aan de deskundigen die hun resultaten in keurige tabellen en grafieken weergeven. En met die gegevens gaan wij rekenen.

In de onderstaande grafiek is de waterstand uitgezet tegen de tijd. We zitten ergens halverwege doodtij en springtij.

Een paar dingen vallen op:

  • • Bij springtij is niet alleen HW hoger dan normaal, maar LW is ook lager dan normaal;
  • • Analoog voor doodtij; HW is lager, maar LW is hoger dan normaal
  • • LAT is fors lager dan GLLWS

Bron: http://bu130.nl/pmwiki/pmwiki.php?n=Almanak.VuistregelsOverHetGetij

Bijzondere invloeden op het waterhoogte:

Bron: theorie boek wadlopen

@Buistoot: verhoging van de waterstand bij passeren van een front met een zware bui.

@Meer afwijking van astronomische getij rond hoog en laag water veroorzaakt doordat dan de stroomsnelheid afneemt. Een kleine verhoging zal tijdens de vooreb toenemen.

@Kaatseffect: soms slingert het water na een opstuwing aan onze kust via de Engelse kust weer terug naar onze kust.

@Terug slingering: na een storm uit het noorden treedt er een opzet van een meter op. Acht uur later volgt een verlaging van 50cm. Weer 8uur later volgt een extra verhoging van 25cm. Het is een uit schommelend systeem.

@Allogene opzet: gaat om een afwijking die buiten de Noordzee ontstaat. Een diepe depressie(lage druk) veroorzaakt in het diepe water ten noorden van Schotland een waterberg die 12 uur later onze kust bereikt.

@ Na eerste punt van laag water stijgt het water weer enigszins, wat top van de agger(dubbel laag water) wordt genoemd, om daarna weer te dalen naar tweede laag water.

Bij Hoek van Holland doet zich nog iets opmerkelijks voor en dat is dat het water eerst weer een beetje stijgt, om vervolgens weer te dalen, voor het aan het echte opgaan begint. Dit noemen we een agger. Bij Den Helder vindt dit verschijnsel juist bij hoog water plaats. Hier noemen we het: dubbele kop. Dit fenomeen maakt wel, dat het tijdstip van het lage water bij Hoek van Holland en het tijdstip van het hoge water bij Den Helder, moeilijk te voorspellen is!

Door de geringe en ongelijkvormige diepte (Doggersbank) van de Noordzee ontstaat er een vervorming van de getijdelijn, waardoor het dubbele laagwater (agger) ontstaat bij Hoek van Holland en de langgerekte vloedkop te Den Helder. Deze verschijnselen zijn dus niet afkomst van een noord-zuid-tij, maar alleen omdat de Noordzee niet over al even diep is.

Langs de westkust van Nederland:

Bron:https://reddingsbrigade-bloemendaal.nl/muien.html

Door het verschijnsel van eb en vloed kennen we langs de Nederlandse kust twee getijstromingen. Ongeveer 2 uur voor hoog water gaat de vloedstroom lopen, evenwijdig aan het strand in noordelijke richting. Deze vloedstroom duurt tot ongeveer 4 uur na de hoogste waterstand. Dan volgt de zogeheten kentering, die circa een uur in beslag neemt, waarna in tegengestelde richting, van noord naar zuid, de ebstroom door gaat staan. Deze duurt van ongeveer 3 uur voor laag water tot 2 uur daarna. Dat de vloedstroom langer duurt dan de ebstroom is het gevolg van een uitloper van de warme golfstroom die vanuit Het Kanaal door de Noordzee naar het noorden stroomt. Door deze Havard geheten stroom is de vloedstroom doorgaans ook sterker dan de ebstroom. Verder moet opgemerkt worden dat het hier geschetste beeld van het verloop van eb en vloed van plaats kan verschillen. Zo loopt de ebstroom bij Hoek van Holland nog wanneer het al bijna hoog water is en bij Texel begint de vloedstroom al een uur na laag water. Daarbij kan de windrichting en -kracht grote invloed hebben, terwijl de cyclus van hoog en laag water nog springvloed en doodtij kent. Wanneer zich dat voordoet kan men veelal zien in getijdetafels, die in elk geval de tijden van hoog en laag water aangeven voor een bepaalde plaats op een bepaalde datum. Want doordat er een periode van ± 12 uur en 25 minuten zit tussen twee opvolgende tijdstippen van hoog water, verschuift de tijdkring van eb en vloed.

Bron: RWS Waterstand, stroomsnelheid en -richting in Scheveningen op 7 augustus 2011: Rond negen uur/half tien is het hoog water, de stroomsnelheid is dan noordoost (45). Rond 14.30 uur vindt de kentering plaats, dan is de stroomsnelheid het laagst en verandert de richting van een vloedstroom naar een ebstroom richting zuidwest (225). Heel duidelijk is te zien dat de stroming met vloed groter is dan bij eb. Dit is een normaal verschijnsel dat nog eens wordt versterkt door de wind uit het zuidwesten.

-veilig wadlopen:

Staat en valt bij een juiste voorbereiding en de zorgvuldigheid van de vooraf te nemen beslissingen of een tocht verantwoord is om te lopen.

Zorgvuldige en juiste voorbereiding deelnemers(informatie), juiste weer voorspelling(hele week weer volgen), waterhoogte gedrag( ook volgen 2 of 3 dagen ervoor) en zorg voor volledige uitrusting van de voldoende aanwezige gidsen(1gids maximaal 12 deelnemers,  2 gidsen  max 24 deelnemers zijn van belang. Het is verstandig altijd met minimaal 2 gidsen lopen, bij hele kleine groepen volstaat 1 gids. Juist informeren van de deelnemers ivm. kleding(windjack & goed vastzittende schoenen zijn verplicht), drinken, voedsel en medicatie, uitgerustheid(geen alcohol) maar ook vooraf juiste info over komende fysieke belasting en het risico wat een deelnemer neemt is van belang. De beslissing of een tocht doorgaat wordt alleen met oog op veiligheid en beleving van de deelnemer(s) door alle gidsen genomen. De koers bepalende gids dient in overleg met zijn collega gidsen(ook andersom) ten alle tijden met veranderde situaties de koers  en dus route aan te passen zodat de veiligheid van deelnemers gewaarborgd blijft. Aantal lopende deelnemers wordt vooraf zorgvuldig bepaald. Voldoende en juiste communicatie tijdens de tocht met de deelnemers, gidsen en thuisbasis en eventueel de kustwacht is voor de veiligheid van belang. Natuurlijke “fysieke-en geestelijke selectie” van de deelnemers in het kust dal, bewust, laten plaats vinden om later grotere problemen te voorkomen. In de routebepaling van de tocht(lengte) en het gekozen startmoment  van de tocht dient men voldoende  reservetijd in te bouwen tov. uiterste passage van de laatste geul ivm. eventuele calamiteiten. Bij de klokpassage van de verschillende geulen is vooraf de waterhoogte bekend en of  eventuele escape passage. Diepte(westelijk of oostelijk wantij) verloop van alle te passeren geulen wordt verondersteld bekend geacht. Tevens dient men voldoende terreinkennis te beschikken om slik velden te ontwijken. Kunnen lopen met een bepaalde mate van zicht(mist >500m) zonder GPS dus alleen via terreinkennis is van belang  voor het ten alle tijden veilig overbrengen van deelnemers. Alle meelopende gidsen worden ook verondersteld op elk moment te weten waar ze zich bevinden. Van belang bij nemen van beslissingen bij calamiteiten. Zij hebben ook een sturende verantwoordelijkheid naar de leidende gids. Tevens dienen alle gidsen op de hoogte te zijn van de escape routes in het geval van een evacuatie. Hier spelen adviezen op gebied van terreinkennis en diepte van KNRM aanvoervaarroutes een grote rol.  Goede communicatieve vaardigheden met deelnemers, gidsen onderling en kustwacht hebben direct invloed op de veiligheid van de deelnemers.

Bron: http://www.wadgidsenweb.nl/nieuwsarchief/504-nea2011.html

dinsdag 22 maart 2011

LEEUWARDEN – Het wadlopen wordt niet vergunningplichtig voor de (nieuwe) Natuurbeschermingswet. Voor de Waddenzee wordt een nieuw Beheer- en Ontwikkelingsplan gemaakt op basis van die nieuwe Nb-wet.
Daarbij wordt gekeken welke activiteiten in de Waddenzee tot schade kunnen lijden. Als dat het geval is, is een vergunning nodig op basis van de Nb-wet. Alle activiteiten in de Waddenzee, groot en klein, zijn tegen het licht gehouden. Een enorme exercitie die vanwege de zorgvuldigheid waarmee het moet gebeuren al enkele jaren aan de gang is. En die niet overal en bij iedereen op grote waardering en sympathie kan rekenen.

Bij calamiteiten dient een van de gidsen leiding te nemen(natuurlijk na strategie en taakverdeling overleg) zodat de aandacht wordt verdeeld tussen communicatie met en behandeling slachtoffer, communicatie met de deelnemers groep, communicatie kustwacht en verkennen van de plek van eventuele evacuatie. Het calamiteiten scenario is van heel veel factoren afhankelijk maar een rode lijn daarbij is altijd goede en juiste communicatie in alle denkbare situaties van grootste belang gebleken. Er wordt voor alle gidsen jaarlijks een calamiteiten oefening gehouden. EHBO cursus is elk jaar verplicht.

-GLLLWS&LAD: gemiddeld laag laag water spring & lowest astronomical tide.

Het reductievlak is het vlak waaraan de kaartdieptes en de corresponderende getijdevoorspellingen gerelateerd worden. Dat vlak dient dermate laag gedefinieerd te zijn dat het tijdens normale meteorologische omstandigheden gezien, zelden minder diep zal zijn dan dat in de zeekaarten wordt aangegeven door getrokken lijnen(gekarteerde LW).

Vanaf medio 2006 werd overgegaan van reductievlak GLLWS naar reductie vlak LAT. Kaartdiepten zullen hierdoor over het algemeen afnemen vanwege deze overgang, getijdehoogten nemen daar aantegen toe, ware diepte verandert niet. Internationale overgang naar LAT betekent dat vanaf 2006 op termijn op de hele Noordzee hetzelfde reductie gebruikt wordt.

Stel je hebt een horizontale lijn die de aangenomen waterstand weergeeft.

Het GLLWS reductie vlak zit daar onder(hoeveelheid staat op de zeekaart)

Nog de oude situatie!

met de waarde GLLWS. Het LAD reductievlak zit een stuk onder het GLLWS vlak met de waarde LAD dus LAD is >GLLWS. De werkelijke kaart diepen( hier even WKD genoemd) liggen onder LAD reductie vlak.

Bron: http://www.wadvaarders.nl/site/pages/services/andere-websites.php

Verschil tussen GLLWS&LAT tov. NAP

Grafiek overgenomen uit de LAT folder van de Dienst der Hydrografie

De HP 33, het boek met de verticale getijvoorspellingen voor Nederland en aangrenzende gebieden van 2007, is nog op basis van GLLWS. Terwijl de kaarten 1811 en 1812 Waddenzee West- en Oostblad al LAT gerelateerd zijn. Daarom is het opletten waar u getijgegevens vandaan haalt en waarmee u ze in samenhang brengt.
In de digitale versie van de HP 33 (HP 33D) kan men zelf kiezen welk reductievlak gebruikt wordt.

Bron: http://www.watersportalmanak.nl/artikel/nieuwe-waterstanden.

Er is een overgangsperiode omdat niet alle kaarten en boekwerken van de ene op de andere dag kunnen worden gewijzigd. Het Hydrografische Bureau werkt van Noord naar Zuid tot alles aan LAT is gerelateerd. Dit betekent dat u de komende tijd moet opletten waar u uw gegevens vandaan haalt. Zijn deze GLLWS of LAT gerelateerd? Het verschil tussen GLLWS en LAT is niet altijd overal gelijk.

bron: http://ontmoeting-zeilreizen.nl/

Hoe bepaal je de diepte van een geul/hoogte water op een bepaald moment van de dag? Met onder meer het verloop van de getijde golf van die dag, reductie vlak(LAT) hoogte(kaart) en plaatselijke hoogte/diepte geul aangegeven op zeekaart en moment van passage geul.

Zoals beschreven wordt op de zeekaarten gewekt met het reductievlak LAT in meters en decimeters tov. NAP.  LAT hoogte staat vermeld, op de kaart, voor het gebied voorwat de kaart vertegenwoordigd. NAP lijn is de 0- as in hoogte.  De hoogtes op deze hydrografische zeekaarten worden ook in meters en decimeters aangegeven doormiddel van twee type aanduidingen:

Hoogte 12  betekent 1meter en twee decimeter onder het reductie vlak. Dus dit betekent bij springtij, uitzonderlijk laag water, staat er terplekke altijd nog 1.2m water wat voor de scheepsvaart van belang is.

Hoogte 07  betekent 7 decimeter hoogte boven reductie vlak. Is dus een bult(plaat) met een hoogte van 0.70m bij extreem laagwater. Het streepje onder de 0 betekent dus ook droogvallen.

In onderstaande figuur zijn beide hoogten getekend tov. LAT. Tevens is de getijde kromme van die dag in dat gebied weergegeven. Nu zal duidelijk worden dat naarmate het water lager wordt richting LW op een gegeven moment rond 12:30uur het gebied met hoogte  07 droog zal vallen. Tevens zal op moment van LW rond 14:00 uur in het gebied met de hoogte aanduiding 12 nog  altijd  1.80m(LAT)+1.20m – 125(LW)= 1.75m water staan.

Bron: theorieboek wadlopen

Bij verantwoord wadlopen moet de gids van te voren bepalen hoe laat hij nog de laatste geul, op een verantwoorde wijze, kan passeren. De uiterste passeertijd genoemd. Ruim voor die tijd moet de geul gepasseerd zijn ivm. de waterhoogte maar ook de stroomsnelheid in de geul. Deze uiterste passage tijd tov. moment van LW, voor de geulen in het waddengebied, zijn opgeteld door de vergunningverlener van de wadloopvergunning, daar moet je je als gids aan houden. Tevens dient de gids rekening te houden met calamiteiten cq. vertragingen. Moment van vertrek wordt mede hierdoor bepaald bij een te lopen traject. Start je te vroeg dan is de eerste fase(kustdal) tot aan de eerste geul mogelijk aardig zwaar van wege hoog water en is de passage door de eerste geul mogelijk niet verantwoordt. Kortom de werkelijke(redelijke loopsnelheid in de verschillende gebieden) loop duur inclusief pauzes en reservetijd zijn belangrijk om te bepalen. Dan pas kan men bepalen of dit is in te passen in de momentele getijdekromme. Tijd en dieptes zijn bepalend. Lengte looptraject moet aangepast worden aan de omstandigheden van het moment.

Nu volgt een rekenvoorbeeld Hoe het niet moet gaan. Stel de laatste geul heeft een diepte van 04 bij een reductievlak van 1.6m onder NAP met LW moment van 14:00uur en daarbij hoogte water -1.20m, geeft een waterhoogte van 20cm in de geul op moment van LW. Namelijk om 14:00uur staat er -1.00m water(als er geen verhoging of verlaging aanwezig is want de kromme is een berekening) bij 1.60m(LAT)-0.40(04)m is 1.20m. Als je nu een  maximale waterhoogte van 1.00m accepteer bij passage laatste geul dan moet je deze passeren om 16:30uur dat is 2uur en 40minuten na moment van laagwater.  Gezien de steilheid(kromming) van de getijdekromme op dat moment staat daar al een pittige stroming en gaat er al veel water door die laatste geul die ook al een stuk breder is geworden. Niet verstandig dus.  Neem een uur na laag water als passage moment dan staat er hooguit 30cm water in de geul en die is dan makkelijk is te passeren. Ga je 2.5uur voor laag water weg dan heb je totaal 3.5uur tijd voor moment van LW. Bij een gemiddelde loop snelheid van 3km/uur kan je een afstand van 10.5km afleggen tussen start moment en passage laatste geul.

Bij vertrek van 2.5uur(is de tijd die we “meestal” nemen) voor moment van LW, staat er in de eerste geul die meestal ook de laatste geul zal zijn(mogelijke andere plek van passage dan op de heen weg en dus andere diepte, meer op wantij) op dat moment nog ongeveer 0.7m water in dit voorbeeld. Meestal doen we er in het kustdal 45-60minuten over om de eerste geul te bereiken. Dan staat daar nog 0.45m. Bij doodtij ga je meestal 15-30minuten later weg omdat er veel water in de bak blijft staan. De tijd die je dan hebt tussen passage eerste geul en laatste geul is kritischer omdat op moment van LW het water hoger staat. Duidelijk zal worden dat je niet zo maar wat kan aanrommelen als gids.

 

Bron: theorieboek wadlopen

-weer verkenning & beslissing lopen of niet lopen:

Bij het wadlopen spelen wind(kracht & richting), neerslag(duur en hoeveelheid en hevigheid), mist(minimale zicht en oplossend vermogen daarvan) en de kans op ontstaan van onweer(luchtstabiliteit) een belangrijke rol. Er is vaak een spanning tussen wat weer & waterhoogte wadloop technisch mogelijk is tov. een in alle opzichten gezonde beleving van de deelnemers. De beleving moet eigenlijk altijd zodanig zijn dat, na afloop, de deelnemers vragen “zijn er nog andere tochten die we kunnen lopen want dit smaakt naar meer” maw. het moet wel als leuk ervaren worden. Een goede en juiste weervoorspelling voor op de wadloop dag zelf start met de weer ontwikkelingen te bestuderen een aantal dagen voor het wadlopen en moet door de trend matige evaluatie uiteindelijk een juiste voorspelling opleveren gedurende de hele tocht.

In mijn optiek verdwijnt de charme van het wadlopen bij een blijvend beperkt zicht,  bij te lage gevoelstemperatuur in combinatie met te harde wind. Er mag technisch(volgens wettelijke verordening) niet gelopen worden bij onweerverwachting, minder dan 500m zicht en laagwaterstand Harlingen -45 of hoger. Dan is volgens de wadloopvergunning / verordening niet toegestaan om een geul over te steken. Zwerftochten voornamelijk in het kustdal zijn dan nog wel mogelijk(mits er geen onweersvoorspelling aanwezig is en zicht meer dan 500m) In onze optiek voeg ik daarbij als grens, in alle situaties, een minimale gevoelstemperatuur van 10graden of lager, heftige buien die langer duren dan 15minuten en windkracht 5B of hoger.

-weervoorspelling

Inleiding:

De aarde kan worden beschouwd als een systeem waar van alle onderdelen met elkaar in verband staan. Deze onderdelen zijn atmosfeer (lucht), lithosfeer(land), cryosfeer (ijs), biosfeer(planten en dieren) en de hydrosfeer (water). Het systeem kent als input: Zonne energie, output is de uitstraling en reflectie van energie de ruimte in ter voorkoming van oververhitting van de aarde. Het weer wordt veroorzaakt door een complexe hoeveelheid met elkaar in verband staande factoren. Zonnewarmte , zonne energie en de helling van de aarde(grond oppervlak) ten opzichte van de zon, maw. de seizoenen.  Andere grootschalige invloeden zijn hoeveelheid waterdamp en andere gassen in de atmosfeer die de temperatuur op aarde beïnvloeden. Bovendien zijn hoge- en lage drukgebieden en tijdelijke of permanente zeestromen van grote invloed op het weer en het klimaat op aarde. Meso- of nog kleiner – op microniveau zoals gevolg van de hoogte- hoe hoger hoe kouder en natter- of bijvoorbeeld lokale winden, bijvoorbeeld de hete Santa Anna –wind in Californië of de koelere mistral in Frankrijk. Stedelijk of plattelandsgebied, valleien of kusten, rivierdalen enz. hebben invloed lokaal op het weer.

-circulatie: mondiale winden

De zon produceert energie(thermonucleaire reacties in de kern) die verantwoordelijk is voor het weer op de aarde. Temperatuur aan de oppervlakte van de zon is 6000graden. Klein deel hier van wordt door de aarde(draait in een ovaal om de zon in 365,25dagen) opgevangen op een afstand die varieert van zo gemiddeld 4.800.000km. 46% van deze energie is licht. Een zelfde hoeveelheid is infrarode straling of wel warmte.  Zonne energie  die de aarde bereikt daarvan wordt 16%  geabsorbeerd door de atmosfeer, 3% geabsorbeerd door de wolken, 19% geabsoorbeerd door land en oceanen, 5% gereflecteerd door land en oceanen, 6% gereflecteerd door atmosfeer, 51% gereflecteerd door wolken, 64% gestraald naar de ruimte vanuit wolken en atmosfeer, 30% stijgt op naar wolken en atmosfeer door latent warmte in waterdamp en geleiding, 6% gestraald naar de ruimte vanuit land en oceanen en 15% straling geabsorbeerd door atmosfeer.

Gassen als kooldioxide vangen iets van deze gereflecteeerde straling op waardoor de gemiddelde oppervlaktetemperatuur stijgt.

Zonneuitbarstingen(protuberans of zonnevlammen aan de oppervlakte geven tijdelijke weer beïnvloeding. De aarde helt(23.5graden) terwijl hij rond draait en dit veroorzaakt de veranderingen van de seizoenen.

Bron: http://www.vermaseren.nl/Jorna/Crisis1.htm

Als de Noordpool van de zon af staat is het winter op het noordelijk halfrond en als hij naar de zon wijst is het zomer. Het gevolg hiervan is dat de zon kortere of langere tijd hoger of lager aan de hemel staat en de zone stralen het aardoppervlak rechter of schuiner bereiken. Bij de evenaar is er weinig variatie.

Bron: http://www.oarval.org/Thermostat.htm

De aarde als een warmtemotor. De equatoriale Hadley Cells leveren de kracht voor het systeem. In de tropen is de zon (oranje pijlen) het sterkst omdat deze de aarde het meest treft. De lengte van de oranje pijlen geeft de relatieve zonnesterkte weer. Warme droge lucht daalt af bij ongeveer 30 ° N en 30 ° S, en vormt de grote woestijnbanden die de hele wereld omcirkelen. Warmte wordt getransporteerd door een combinatie van de oceaan en de atmosfeer naar de polen. Bij de polen wordt de warmte uitgestraald naar de ruimte.

Bron: https://en.wikipedia.org/wiki/Atmospheric_circulation

ideale afbeelding (bij equinox ) van grootschalige atmosferische circulatie op aarde.

Atmosfeercirculatie is de grootschalige luchtcirculatie en met oceaancirculatie is het middel waardoor warmte-energie wordt verdeeld op het oppervlak van de aarde .

De atmosferische circulatie van de aarde varieert van jaar tot jaar, maar de grootschalige structuur van de circulatie blijft redelijk constant. De kleinschaliger weersystemen – mid-latitude depressies, of tropische convectieve cellen – komen “willekeurig” voor, en langetermijn weersvoorspellingen van die kunnen niet gemaakt worden na tien dagen in de praktijk, of een maand in theorie (zie Chaostheorie en vlindereffect ) .

-Klimaatzones:

Het klimaat bestaat uit de gemiddelde weersomstandigheden(temperatuur en neerslag) van een gebied. De aarde is verdeeld in klimaat zones, maar de grenzen zijn niet scherp die kunnen in elkaar overlopen. Heet, gematigd en koud zijn drie klimaat zones beschreven door Aristoteles, afhankelijk van hoe hoog de zon boven de horizon staat. Moderne klimaatzonekaarten laten veel meer zones zien. Deze zijn gedefinieerd afhankelijk van criteria als geografische breedte, de hoogte boven de zeespiegel, afstand van oceaan, temperatuur en neerslag. Globaal zijn klimaatzones onder te verdelen in; equatoriaal (kent geen echte seizoenen qua temperatuur), gematigd(met vier echte seizoenen) tot polair(koud; sterke seizoen wisselingen; lange winters). Huidige gebruikelijke indeling klimaatzones zijn: Tropisch, subtropisch, droog, halfdroog, mediterraan(gematigd warm), gematigd(gematigd koel), Noordelijk gematigd, poolklimaat en bergklimaat.

Bron: http://www.betavak.nl/stelsel.htm

Door de omloop van de aarde ontstaan de getijden: lente, zomer, herfst en winter. De schuine stand van de aardas van 23½° ten opzichte van haar omloopvlak speelt hier een belangrijke rol bij. Als de zon in de winter laag boven de horizon staat, kennen we de kortste dagen en de langste nachten. In Nederland leunen we dan als het ware van de zon weg, zodat we deze nauwelijks te zien krijgen. Maar in de zomer hebben we het tegengestelde: lange dagen, korte nachten. We staan dan naar de zon toegewend, zodat we lang en hoog aan de hemel kunnen zien.

Gematigd(gematigd koel) bevindt zich tussen de tropen en de

poolcirkels(Noord-Europa, Brits-Columbia, de Amerikaanse staten Oregon en Washington, het zuiden van Chili, Tasmanië en het Zuidereiland van Nieuw-Zeeland. Hier waaien westelijke veranderlijke winden(vanuit het zuidwesten op het noordelijk halfrond en naar het noordwesten op het zuidelijk halfrond). Hier zijn de verschillen tussen zomer en winter vrij klein(geen temperatuur extremen). Toch is het weer in deze klimaat heel onvoorspelbaar: vandaag kan de zon schijnen, morgen kan het regenen en overmorgen kan het bewolkt zijn. De grilligheid komt zowel ‘s zomers als ‘s winters voor. De geografische breedte en de beschutting van heuvels of Bergen hebben in deze klimaat veel invloed op de gemiddelde temperatuur en hoeveelheid neerslag.

-de atmosfeer:

Het bevat gassen (vooral stikstof en zuurstof), wolken, stofdeeltjes en andere vaste en vloeibare deeltjes(aerosolen). De atmosfeer bestaat uit vijf lagen(exosfeer, 690-800km) thermosfeer(80-690km), mesosfeer(50-80km), statosfeer18-50km) en troposfeer(0-18km) en heeft geen aanwijsbare buitengrens. Grootste deel van de atmosfeer ligt lager dan 100km. Deze zone verdeling is gebaseerd op hun temperatuur, dichtheid en chemische samenstelling. De stratosfeer is minder dicht , maar ook warmer  doordat het meer zonnestraling absorbeert en dus een beschermende lag om de aarde vormt. De verhouding atmosfeer en aarde is als een schil van een ui.

Bron: http://www.climatechallenge.be/

Vaste stoffen: De vaste stoffen in de atmosfeer zijn fijn stof, roet, as en ijskristalletjes. Het zijn kleine vaste deeltjes of vloeistoffen vermengd in een gas. Dit noemen we aerosolen. Een deel is van natuurlijke oorsprong (bijvoorbeeld vulkanische as). Een ander deel is van menselijke oorsprong (bijvoorbeeld roet dat ontstaat door verbranding van fossiele brandstoffen).

De atmosfeer bestaat uit een mengsel van gassen en vaste stoffen:

Gassen: De atmosfeer bestaat op zeeniveau uit

  • • 78% stikstofgas (N2)
  • • 21% zuurstofgas (02)
  • • De overige 1% bestaat uit:
    • o Edelgassen zoals argon (Ar) en helium (He)
    • o Waterdamp (water in zijn gasvormige toestand)
    • o Broeikasgassen zoals koolstofdioxide (C02) en methaan (CH4)
    • o Ozon (O3)

Bron: http://www.astronova.nl/ Rode lijn is temperatuurverloop.

De dampkring is opgebouwd uit verschillende lagen. Deze onderscheiden zich in druk, temperatuur en chemische opbouw. Wij als mensen hebben uitsluitend (direct) te maken met de onderste laag, de troposfeer. In deze onderste 11 kilometer van de atmosfeer zijn de omstandigheden geschikt om leven te doen ontstaan. Ook vrijwel alle bekende weersverschijnselen spelen zich op dit niveau af. Kenmerkend voor de troposfeer is dat de verplaatsing van warmte gebeurt door middel van convectie:

Lucht die wordt verwarmd en warmer wordt dan de lucht in de omgeving, heeft de neiging op te stijgen. De stijgende beweging wordt convectie of thermiek genoemd.

In de hogerop gelegen stratosfeer worden de sporen van het leven slechts achtergelaten door vliegverkeer. Verder is het er droog en koud. Opvallend is echter wél dat waar de temperatuur in de troposfeer afneemt met de hoogte, het in de stratosfeer juist warmer wordt op grotere hoogtes. Dit heeft te maken met het feit dat transport van energie in de troposfeer veelal in de vorm van straling plaatsvindt.

Van de resterende hogere luchtlagen is vooral de ionosfeer voor de mens van groot belang. Niet om te overleven, maar om met elkaar te kunnen communiceren. De ionosfeer (die begint in de thermosfeer) weerkaatst namelijk radiostralen met bepaalde golflengtes, zodat deze -ondanks het gekromde aardoppervlak – over grote afstanden kunnen worden verstuurd en ontvangen.

Bron: http://www.plaatinfo.nl/

Luchtdruk ontstaat door het gewicht van de atmosfeer op de aarde.
Normale luchtdruk op zeeniveau = 1013 hPa
> 1013 hPa = hoge druk
< 1013 hPa = lage druk

Zonne straling:

De zon geldt dus als belangrijkste warmtebron voor de aarde en haar atmosfeer, maar verwarmt de aarde niet gelijkmatig is afhankelijk van de stand van beide en de continue verandering van de zon tov. aarde. De genoemde temperatuurverschillen en temperatuurveranderingen zijn een gevolg van verschillen in hoeveelheid invallende zonnestraling die kan worden benut.

Een tweede oorzaak van temperatuurverschillen op aarde is de verdeling van

land en water. Water heeft een grotere warmte capaciteit dan land zodat het

minder snel opwarmt (bij een gelijke hoeveelheid binnenkomende zonne-energie)en minder snel afkoelt.

De temperatuurverschillen tussen verschillende gebieden op aarde brengen een transport van lucht op gang dat die temperatuurverschillen ook weer vereffent. We noemen het geheel van luchtstromingen waaruit dit transportsysteem is opgebouwd, de ‘algemene circulatie.

Een bundel zonnestraling met een doorsnede van 1 m2  komt ten goede aan 1 m2  aardoppervlak; de instraling is in dat geval op de evenaar maximaal(zon staat daar loodrecht). Op een andere geografische breedte verwarmt een bundel zonnestralen met dezelfde doorsnede een deel van het aardoppervlak dat veel groter is; per vierkante meter komt er daardoor minder zonnewarmte binnen. Naarmate de breedte toeneemt, wordt het te verwarmen aardoppervlak groter. Aan de polen komt zelfs helemaal geen zonnewarmte binnen. Temperatuur verschillen moeten worden vereffend door verplaatsing van lucht.

De verschillen tussen evenaar en pool in de aardse straling, zoals de uitstraling vaak genoemd wordt, zijn minder groot dan de verschillen in invallende zonnestraling. Dat komt doordat de aardse straling evenredig is met de vierde macht van de absolute temperatuur, waarvan de waarde in K (Kelvin; de temperatuur in Kelvin = temperatuur in graden C +273) bij een temperatuurverschil van 30° C slechts ongeveer 10% varieert. In de gebieden die zich ruwweg ten noorden van 60° NB en ten zuiden van 60° ZB bevinden, zich in de situatie waarin de dagelijkse uitstraling groter dan de instraling, zodat in de poolstreken de aarde en de lucht erboven voortdurend verder afkoelen. In het gebied van de tropen is er een stralingsoverschot en dus opwarming.

Dus tussen beide keerkringen* is de opwarming van de aarde groot en vrij gelijkmatig. Dit veroorzaakt sterke convectiestromen.

Als warme lucht bij de grond stijgt(wordt weer aangevuld door omgevingslucht geeft Hadleycel circulatie), vermindert de druk op de grond. Dit gebeurt in een band om de hele aarde, de lucht bereikt de troposfeer, kan daar niet verder omhoog en koelt af waarna de lucht daalt in een gebied tussen 30graden noorder-en zuiderbreedte.

*De keerkringen zijn bijzondere parallellen. De ene keerkring bevindt zich op ongeveer 23½° noorderbreedte (de Kreeftskeerkring) en de andere op ongeveer 23½° zuiderbreedte (de Steenbokskeerkring). De exacte breedte is 23,439°. Deze is gelijk aan de inclinatie van de aardas ten opzichte van de baan van de aarde rond de zon. Het gebied tussen de keerkringen wordt de tropen genoemd.

Door de Hadleycel ontstaan passaatwinden die de warme lucht vanaf de evenaar verplaatsen.(Het gebied bij de evenaar waar weinig wind is , heet de equatoriale stiltegordel). Op lagere breedtes blijft de lucht continue stijgen en dalen naar de polen toe, in een cirkelvormige beweging. Dit zijn Ferre cellen. Zo wordt koele  lucht via deze Ferre cellen naar de evenaar gebracht. In theorie zou de winden altijd noord-zuid moeten zijn, maar in werkelijkheid bewegen ze zich in noordoostelijke richting door de corioliskracht.

Bron: https://fretzreview.wikispaces.com

Bron: http://www.weerstationhaaksbergen.nl/weather/index.php/Weblog/zonnestraling-en-zonnepanelen.html

De ontvangen energie is sterk afhankelijk van de hoek waarop de zonnestralen een oppervlak bereiken. Deze hoek is afhankelijk van de positie op de aarde en van de positie van de aarde tegenover de zon.
Wanneer we onze positie bekijken tegenover de zon dan komen we elk jaar in een kantelende beweging, de straling komt daardoor minder of meer loodrecht en dit geeft het verschil in warmte en maakt de seizoenen. Dus niet de afstand tot de zon maar de hoek waarop ze neerkomt geeft het energieverschil tussen winter en zomer. (De zon staat in een brandpunt en de kortste afstand tot de zon valt in de winter). De hoek α waaronder de zonnestraling bij 52° noorderbreedte invalt varieert van 14,5° (90° – 52° – 23.5°) in de winter tot 61,5° (90° – 52° + 23.5°) in de zomer.

-de corioliskracht (Wanneer een punt zich verplaatst binnen een roterend systeem in een richting die niet evenwijdig is met de rotatie as, dan treedt er altijd een verandering op van de grootte en/of de richting van zijn absolute snelheid, dus een versnelling. Als deze versnelling een component heeft die loodrecht staat op de rotatie as – dus wanneer de afstand tot de rotatie as verandert –, is deze component de coriolisversnelling) krijgt de stroming een afbuiging, afhankelijk van de plaats op aarde en van de windsnelheid: op het noordelijk halfrond een afbuiging naar rechts, die groter wordt naarmate de plaats waar men zich bevindt verder van de evenaar verwijderd.

Het bovenstedeel van de atmosfeer bevat grote, verticale, roterende windcellen die de hitte vanuit de tropen over de aarde helpen verspreiden. Meestal zijn ze stabiel, maar soms vallen ze uiteen en vromen zich opnieuw. Ze worden wel geassocieerd met ongewone weeromstandigheden, zoals droogte en overstromingen. Misschien zorgen straalstromen er wel voor dat de normale beweging van lage druk in noordelijke richting wordt gedreven. De luchttemperatuur wordt vanaf de evenaar in richting van beide polen steeds lager en de windkracht in de bovenste luchtlagen is evenredig aan de veranderingen van de temperatuur. Deze is het hoogst waar de tropische en subtropische luchtmassa’s op elkaar botsen. In deze gebieden waaien vaal smalle straalstromen die heel snel zijn, 160-240km/uur,  max 320km/uur. Men denkt dat de beweging van de straalstromen grote invloed kan hebben op normale weerpatronen.

Bron:

Bron:

Om het Coriolis-effect te illustreren, moet u rekening houden met de aarde. Stel je nu voor dat je op de evenaar staat en naar de hemel kijkt in een stationaire wolk. Op de evenaar is de rotatiesnelheid aan het oppervlak van de aarde ongeveer 1600 km / u. We gaan ervan uit dat de cloud dezelfde snelheid heeft. Vanwege hoge en lage drukken beweegt de wolk noordwaarts naar de breedtegraad 45 °. Hier is de rotatiesnelheid van het oppervlak “slechts” ongeveer. 1100km / t, vandaar dat we een rotatieverschil van 500km / u hebben in vergelijking met de evenaar. Als we het wrijvingsverlies negeren, beweegt de wolk nog steeds met een snelheid van 1600 km / u en roteert deze dus sneller dan de aarde. Als de wolk verder zou afdrijven naar de Noordpool, zou de oppervlaktesnelheid nul zijn en zou er dus een snelheidsverschil zijn van 1600 km / u tussen het oppervlak van de aarde en de wolk.

Weersystemen die gegenereerd worden aan de evenaar die naar het noorden afdrijft zullen, als gevolg van het Coriolis-effect, naar het oosten en omgekeerd in het zuidelijk halfrond worden verplaatst naar het westen. Samenvattend wordt het Coriolis-effect veroorzaakt door de verandering in perifere snelheid (hoeksnelheid).

Mass flow definiëren, we krijgen:        m = r * A * n = r * V

Afkortingen
m is massastroom [kg / h]
r  is dichtheid [kg / m³]
A is het stroomgebied [m²]
n is de stroomsnelheid [m / s]
V is het volumestroomdebiet [m³ / s

Een massa m die van het midden naar de periferie beweegt op een roterend cirkelvormig vlak, zal langs de baan B bewegen. Als de massa m door een aan weerszijden bevestigde buis wordt gevoerd, zal deze buis buigen als gevolg van de kracht van het Coriolis-effect. . Deze kracht is wat we gebruiken bij het meten van de massastroom

-Fronten:

Een front is een denkbeeldige lijn op een synoptische weerkaart. Hij geeft het punt aan waar een koude luchtmassa een warme luchtmassa tegenkomt. Fronten maken een belangrijk deel uit van een lagedruksysteem of een depressie.

Er zijn 3 weerfronten te benoemen, koude, warmte en oclussiefront. Bij een koudefront( weergegeven met driehoekjes op de kaart) schuift koude lucht(zware lucht) onder de warme en dwingt deze te stijgen waardoor deze af koelt en condenseert en vormt wolken, regen en zelfs onweer kan ontstaan. Bij een warmtefront schuift de warme lucht over de koudere dichtere lucht massa heen waardoor een laag dikker wordende wolken die langzaam lagere hoogtes bereiken waarna druilig, nat weer ontstaat. Bij een occlusie front haalt koude lucht warme in. In 48uur zal de koude lucht achter het front-die dicht is- de warme lucht inhalen en omhoogduwen. Daardoor zullen de gevolgen van het warmtefront verdwijnen en zal eventueel gevormde regen niet in de vorm van zware buien vallen.

Bron:

Een synoptische weerkaart: De weerkaart is gebaseerd op de uitkomsten van de atmosferische modellen HIRLAM (analyse) en ECMWF (prognoses). De berekende gronddrukpatronen worden door de meteoroloog van weersymbolen voorzien.

-Luchtdruk: mondiale drukpatronen,

Atmosferische druk of luchtdruk is het gewicht van de lucht op het land(in millibaren uitgedrukt en gemeten met een barometer lokaal en mondiaal). Lijnen van gelijke druk op weerkaarten heten isobaren geeft ingewikkelde patronen. Liggen de lijnen dicht bij elkaar dan neemt de wind toe. Ook zijn via de isobaren depressies en hoge druk gebieden zichtbaar gemaakt op de weerkaarten.

Warme lucht stijgt(verwarmt gas wordt minder zwaar per m3 eenheid) omdat  deze uitzet(meer bewegingen atomen door toegenomen warmte). Dus lucht die verwarmt wordt door het aardoppervlakte zal stijgen waardoor luchtdruk boven land zal dalen. Koele lucht (hogere lagen) zal dalen waardoor de luchtdruk toeneemt. Lucht zal zich verplaatsen van hoge druk naar lager druk gebieden.

Bron:

Hogedruk zorgt voor droog en rustig weer met mogelijk droge perioden of, in de winter, vorst. Lagedruk zorgt voor bewolkt, winderig en nat weer. Gebieden met extreme lage druk kunnen zich ontwikkelen tot tropische stormen. Overdag wordt de aarde opgewarmd en snachts straalt de zone energie uit vooral bij onbewolkt wolkendek.

Bron: https://www.alpenweerman.nl

De beginsituatie te zien waarbij links de warme lucht en rechts de koude lucht. Boven de warme lucht heerst hogedruk en stroomt de lucht weg (divergentie). Onder de warme lucht is de luchtdruk lager en stroomt de lucht naar binnen (convergentie). Om deze stroming kloppend te krijgen stijgt de warme lucht op. Bij de koude lucht is het net andersom. Bovenin convergentie en onderin divergentie. Daartussenin een dalende luchtbeweging. Als gevolg van de coriolisversnelling buigen de convergentie en divergentie af naar rechts (op het zuidelijk halfrond naar links).

Bron: https://www.alpenweerman.nl

Tegelijk met het vol lopen van het lagedrukgebied aan de grond duwt de warme lucht de tropopauze omhoog. Deze koelt daarbij adiabatisch* af. Aangezien het vanaf de tropopauze op grotere hoogte niet meer kouder wordt zal het daar nu wel kouder worden als de tropopauze daar komt de liggen. Zodoende onstaat er een relatief koude deken op de warme luchtmassa. Daar de lucht daarboven zeer stabiel van opbouw is raakt die niet meteen onstabiel (warm boven koud is in de troposfeer immers onstabiel). Deze koudere lagen, die ook onder in de stratosfeer onstaan, drukken door het hogere gewicht van de koude terug.
Zo onstaat er een contragewicht die het ondergewicht van de warme lucht compenseert. Aan de grond is het lagedrukgebied volledig verdwenen

*  Adiabatisch betekent letterlijk: zonder warmte-uitwisseling met de omgeving.

Als er hoge druk heerst valt koude lucht die wordt opgewarmd, uitzettende moleculen met absorberende watermoleculen, naar beneden. Lucht wordt droog geen wolken(minder verzadiging van vocht). De weinige wind daarbij draait op noordelijk halfrond met de klok mee. Hogedrukgebieden worden anticyclonen genoemd. Bij lage druk is het vaak nat winderig en koud.  Warme lucht stijgt op koelt af condenseert, wolken, regen en veroorzaakt  het een gebied met lage druk die door koude lucht wordt ingenomen. De zich verplaatsende grenslijn is het koudefront. De fronten(verplaatsen zich naar het oosten op het noordelijk halfrond) beginnen omhoog en naar buiten te roteren door de corioliskracht. Tijdens nadering van een depressie of lagedruksysteem daalt de luchtdruk, blijft temperatuur gelijk en neemt de wind toe, maar krimpt(Van oudsher is een “ruimende” wind een wind die draait met de schijnbare beweging van de zon met de klok mee. Vaak hangt het ruimen van de wind samen met de komst van een hogedrukgebied en dus gunstiger weer. Omgekeerd heet een draaiing tegen de beweging van de zon in “krimpend”. Meestal nadert dan een depressie met ongunstig weer. “Een krimper is een stinker”, zegt men.)

Een depressie of lage drukgebied ontstaat als een koude en een warme luchtmassa elkaar tegenkomen meestal in gematigde gebieden rond de evenaar en ontwikkeld zich meestal in een periode van 48uur, verspreidt zich dan om zich daarna opnieuw te vormen. Dit wordt cyclogenesis genoemd. Tijdens de nadering van een warmtefront daalt de luchtdruk, blijft de temperatuur gelijk en neemt de krimpende(tegen de klok in) en wind en bewolking toe. Cirrus wolken worden verdreven door alto- en nimbo stratuswolken. Terwijl het front passeert, verandert de windrichting, stijgt de temperatuur en luchtvochtigheid en de continu zware regenbuien nemen langzaam af.

Bron: www.thoughtco.com

Ongeveer 1300 tornado’s – met geweld draaiende kolommen van lucht die van onweer naar de grond afdalen – komen elk jaar in de Verenigde Staten voor. Verken de basisprincipes van tornado’s, een van de meest onvoorspelbare stormen in de natuur. Er zijn vier belangrijke ingrediënten nodig om zware stormen op gang te brengen die een tornado kunnen produceren:

  1. 1. Warme, vochtige lucht
  2. 2. Koele, droge lucht
  3. 3. Een sterke jetstream
  4. 4. Vlak land

Terwijl de warme, vochtige lucht botst met de koele, droge lucht, creëert dit de instabiliteit en lift die nodig is om onweersbuien te ontwikkelen. De jetstroom zorgt voor de draaiende beweging. Wanneer u een sterke straal hoog in de atmosfeer en zwakkere wind nabij het oppervlak hebt, produceert deze windschering. Topografie speelt ook een grote rol, met vlakke landen waardoor de ingrediënten het beste kunnen worden gemengd. Hoe sterk een tornado is, hangt af van hoe extreem elk ingrediënt is.

Als het koude front nadert, daalt de luchtdruk een beetje en neemt de wind toe met daarbij behoorlijk dalende temperatuur. De stratus- en altostratus wolken hangen laag licht slecht zicht bij zachtjes regenen. Wanneer front voorbij trekt wordt de regen heftiger, waarna het kan gaan onweren en hagelen. Luchtdruk stijgt langzaam hierna en wind neemt af en draait en bij gelijke lage temp, wordt zicht beter door opklaringen met enkele bui bij weg trekkende zware wolkendek.

Bon: http://www.plaatinfo.nl/

Lucht dynamiek van zee en land.

In kustgebieden ontstaat een lokale wind door de ongelijke opwarming van land en zee : overdag waait een zeewind en ’s nachts een landwind.
Ook in gebergten steunen het bestaan van berg- en dalwinden op hetzelfde principe.

Ongeveer 90% van alle water op aarde bevindt zich in de oceanen, zeeën en meren – de hydrosfeer. 97% is zeewater, 3% is zoet 80% daarvan is ijs aanwezig in de gletsjers of ijsvlakten(cryo sfeer) De rest bevindt zich of in de lithosfeer – in de aarde(22% van het zoet water) of in de atmosfeer.

Koude vochtige lucht koelt verderaf!

Bron: https://nl.wikipedia.org

Weergave laagdrukgebied op weerkaart.

Opvullingsfase; de kern vult zich met koude lucht waardoor de luchtdruk stijgt. De warme lucht is vrijwel volledig opgetild en bevindt zich alleen nog boven het occlusiefront. In de trog komen vaak nog zware buien voor met stormwinden.

-Luchtvochtigheid en luchtdruk

Luchtvochtigheid is de hoeveelheid waterdamp(een van de broeikasgassen), een kleurloos gas, in de atmosfeer. Een hoge luchtvochtigheid betekent een grote hoeveelheid water in de atmosfeer(lucht die plakkerig aanvoelt).  Op de beide polen is deze bijna nul maar in de tropen kan deze wel 4% van het luchtvolume bedragen. Als de temperatuur van de lucht stijgt, verdampen de watermoleculen, waarvan sommige zelfs condenseren tot een vloeistof

Als het dauw- of verzadigingspunt is bereikt, zijn de verdamping en condensatie in evenwicht en kan de lucht geen waterdamp meer vast houden.

Bron: https://www.slideshare.net/MStegeman/h2klimaatwereld1-hvpar2-4

De relatieve vochtigheid(gemeten met een hydrometer) is de hoeveelheid waterdamp als percentage van het maximale dat een hoeveelheid lucht kan bevatten(zegt iets over kans op regen, dauw of mist). Warme lucht kan meer waterdamp vast houden dan koude lucht.

Bron:

Wolk is een verzameling waterdruppen of ijskristallen die zo dicht op elkaar zitten dat ze zichtbaar zijn. Voor de vorming van waterdamp zijn kernen in de atmosfeer nodig,  zoals stofdeeltjes, zodat de damp kan condenseren en zich aan zo’n deeltje kan hechten.

Wolken worden gevormd  als waterdamp  afkoelt tot het verzadigingspunt of dauwpunt. Hierna volgt condensatie, waarbij waterdruppels of ijskristallen worden gevormd. De temperatuur stijgt en daalt afhankelijk van de hoogte, dit is het temperatuurgradiënt. Op grote hoogten bestaan alle wolken uit ijskristallen en als zo’n wolk daalt, veranderen deze in waterdruppels.

Bron: http://slideplayer.nl/

Wolken ontstaan tijdens confectie, mechanische(orografische: als lucht zich boven berg verplaatst) of dynamische(lucht verplaatsing zich spontaan naar gebied van lage lagedruk) stijging. Convectie betekent opstijgende stroom van verwarmde lucht.

-Typen wolken:

Wolken worden onderverdeeld naar vorm en hoogte. Volgens de Word Meteorological Organisatie(WMO) zijn er tien soorten wolken:

Hoge wolken bestaan grotendeels uit ijskristallen; hun basis bevindt zich op zo’n 20km hoogte of meer.

Hoge wolken:

-Cirrus wolken ontstaan op deze hoogte of meer bij de polen-door de lagere temperaturen-op een lagere hoogte. Ze zien er uit als vegen, fijne draden of smalle banen.

-Cirrostratus zijn wolkenlagen die bijna de hele lucht bedekken. Ze zijn vaak een voorteken van slecht weer en vormen soms een halo rondom de zon of de maan.

-Cirrocumulus zijn ijswolken met een onregelmatige, maar mooie vorm. Het is een verzameling cirruswolken.

-Cirruscumulus undulatus gerimpelde vorm, ontstaan door de windschering, heeft ze hun naam gegeven: undulatus(golf). Als ze dikker worden duiden ze op een nadering van een front.

Middelbare wolken:

Middelbare wolken ontstaan zo tussen 2500-5500 meter hoogte.

Altocumulus wolken(schapenwolkjes) hebben een afgeplatte bolvorm en bestaan uit mengsel van ijs en onderkoeld water. Ze zijn wit en grijs, en vaak een signaal dat  er onweer(regenfront) op komst is.

Altostratus vormen een laag grijze wolken die de zon vaak een melkachtige uiterlijk geven. Meestal eerste teken dat er regen op komst is.

Nimbostratus zijn wolken met een dikkere, lagere versie van de altostratus. Ze worden altijd geassocieerd met regen of sneeuw. Ze kunnen zo dik worden dat het overdag erg donker kan zijn. Ze zijn rond en gerangschikt

Lage wolken:

Bestaan uit waterdruppeltjes de basis wordt gevormd op een hoogte van ongeveer 2000m.

-Stratocumulus bestaat uit waterdruppeltjes  en zijn grijs of wit met binnenin donkere gebieden. Ze zijn rond er gerangschikt in golven. Veel voorkomend op een hoogte van 12000m brengen vrijwel nooit regen.

-Stratus deze wolken vormen een grijs, egaal wolkendek; ze brengen motregen of sneeuw.

-Cumulus(latijn voor stapel) zijn stapelwolken die iets weg hebben van een bloemkool(dikke, bolle wolken). De onderkant is grijs en de bovenkant wit. (condenseert). Er zijn ook mooi weer Cumulus, kleine wolken die niet erg hoog zijn en meestal mooi weer brengen, wattenbolletjes met vlakke onderkant

-Cumulomnibus klassieke aambeeld vormige onweerswolk. Ze kunnen voorkomen tot een hoogte van wel 12000m, waardoor de bovenkant vaak uit ijskristallen bestaat.

Bron: http://www.bommeltje.nl/website/weerstation-grave/wolken-atlas/

Cumulus – Stratocumulus – Altocumulus – Cumulonimbus – Stratus
Altostratus – Nimbostratus – Cirrus – Cirrocumulus – Cirrostratus

Wolkenclassificatie – Lenticularis – Shelf Cloud – Rolwolk
Parelmoerwolk – Mammatus – Lichtende Nachtwolken
Whale’s Mouth – Wolkenloos – Asperitas – Wolkenherkenningstools

 

Onweer voorspelling:

Onweer voorspelling is voor een waddengids een niet onbelangrijke uitdaging omdat wadlopen tijdens onweer voor veel deelnemers een akelige angstige ervaring is gebleken, niet ongevaarlijk is naast dat het verboden is. Onweervoorspelling is best een lastig deel van de weervoorspelling. Elke gids dient zich hierover goed te informeren.  Belangrijk is om tijdens de wadlooptocht altijd goed om je heen te blijven kijken en een plan B te hebben als het weer onverwacht onstabiel dreigt te worden. Deze onweer buien kunnen zich snel verplaatsen tot wel snelheden van 85km/uur.

Naast hevige buien met hagel, ruk winden vinden er elektrische ontladingen plaats. Bliksem is gevaarlijk, vooral de bliksem welke de aarde raakt. De spanning in een bliksemstraal kan dan oplopen tot honderd miljoen volt met een stroomsterkte van 200.000 ampère. In vergelijking met schrikdraad: dit geeft spanning van 2 tot 10 kilovolt! De energie van de bliksem is ongekend terwijl de hitte van bliksem wel kan oplopen tot 30.000 graden. Gelukkig komt niet alle bliksem op de grond en is niet alle onweer even zwaar.

Inleiding: soorten onweersbuien
De weersomstandigheden, waaronder onweersbuien gevormd worden, gebruikt men om ze te typeren:

Convectie-onweer ontwikkelt zich ’s zomers, indien een langzaam bewegende vochtige luchtmassa door het aardoppervlak flink wordt verwarmd. Dikwijls klonteren buienwolken aaneen tot grote complexen. In thermische lagedrukgebieden vindt ’s zomers op uitgebreide schaal onweersontwikkeling plaats. Thermische lagedrukgebieden ontstaan aan het eind van perioden met heet zomerweer bijvoorbeeld boven Frankrijk of het Iberisch schiereiland. Een bekend voorbeeld daarvan is het thermische lagedrukgebied, dat in de zomer boven Zuidwest-Frankrijk ontstaat. In dit lagedrukgebied ontwikkelen zich grote buiencomplexen. Het hele systeem wordt nogal eens met de zuidwestelijke bovenstroming naar onze omgeving getransporteerd. Hete en vochtige lucht bewegen zich naar boven en vormen cumulimbuswolken (onweerswolken).

Frontaal onweer ontstaat door gedwongen opstijging langs een koufrontvlak of een warmtefrontvlak. Door de krachtige stijgstromen langs het koufront kunnen zware buien met onweer ontstaan. De onweersbuien, die langs een warmtefront ontstaan, zijn meestal niet zwaar omdat de stijgstromen er minder krachtig zijn.
Frontaal onweer komt dan vanuit het zuiden of zuidwesten. De temperatuur stijgt nog even door de wind uit het zuiden en het wordt vies broeierig warm. De zon haalt het onweer op. Dit kunnen heftige buien worden waar een rolwolk (cumulus arcus) aan vooraf gaat, alsook heftige bliksem, veel regen en/of hagel en wind. De onweersbuien, die langs een warmtefront ontstaan, zijn meestal niet zo zwaar omdat de warme lucht dan niet zo snel stijgt.

Ook bij Orografisch onweer wordt lucht gedwongen massaal op te stijgen, nu langs de hellingen van een min of meer dwars op de stroming gelegen bergmassief. Een ander type orografisch onweer is van een thermische oorsprong. Het ontstaat door aanwarming van de lucht boven hete zuidhellingen; op het zuiden georiënteerde hellingen onderscheppen het meeste zonlicht en warmen daardoor het sterkst op.
Als het in het dal warm is kan een bui al snel een onweersbui worden. Vaak valt dan aan de andere kant van de berg geen regen omdat de lucht naar beneden valt. De lucht wordt warmer en droger en de wolken verdwijnen. Een verschijnsel wat föhn heet.

Onweer kan ook ontstaan in convergentiegebieden, zoals lagedrukgebieden en troggen. Ook daar vindt namelijk massale gedwongen opstijging van lucht plaats. Door het transport van een relatief koele, vochtige luchtmassa over een warm (aard)oppervlak kan de opbouw zo onstabiel worden, dat onweersbuien worden gevormd. Men spreekt dan van advectief onweer.

Onweer voorspelling(is een uitdaging) heeft in hoge mate te maken met de voorspelling hoe groot de kans is op stijgende lucht(onstabiele lucht), snelheid, stijghoogte en de vochtigheid van deze stijgende lucht.

Onweer kan zich zeer snel ontwikkelen en is daardoor zeer verraderlijk.

Wadlopen bij onweer is verboden omdat dit niet ongevaarlijk is, door mogelijke elektrische ontladingen in openvlakte. Tevens gaat onweer meestal gepaard met zware windstoten en hagel buien waardoor onderkoeling van de wadloper al snel kan plaats vinden.  Tevens is het rond uit angstaanjagend om dit mee te maken op de openvlakte van de wadden.

Wat zijn de omstandigheden:

Als cumulusbewolking, bij voortdurende aanvoer van warme, vochtige lucht(dit motor van onweerbui in wording) onder in de wolken, kan doorgroeien tot ver boven het 0° C niveau, begint er een verijzingsproces van de wolkendruppeltjes.

Er ontstaan dan zogeheten gemengde wolken, dat wil zeggen cumuli waarin

naast vloeibare ook bevroren(die elektrische ladingen gaan veroorzaken) wolkenelementen voorkomen.

Het Wegener-Berggroen-Findeisenproces* kan in deze bewolking de neerslagelementen laten groeien. Naarmate de wolk hoger komt, zullen door afkoeling steeds meer, inmiddels onderkoelde, waterdruppels tot bevriezing overgaan. Dit gebeurt het meest frequent rond -12° C, waar het verschil tussen de maximale dampspanning ten opzichte van water en die ten opzichte van ijs het grootst is (ijskiemniveau**).

Boven het -20° C niveau is al een zeer groot deel van de druppeltjes bevroren;  boven het -30° C niveau komen er nog nauwelijks onderkoelde druppeltjes voor en boven het -40° C niveau helemaal niet meer.

Wat is zichtbaar:

Als de bovenkant van een sterk opbollende stapelwolk (cumulus) gaat verijzen, wordt de omtrek van de bewolking minder scherp omlijnd. De top krijgt een diffuus en gestreept aanzien.

Volwassen cumulonimbus kunnen in onze zomer op gematigde breedten een hoogte bereiken van 9 tot 12 km, ruwweg tot vlak onder de tropopauze. In de tropen en subtropen kunnen de toppen doorgroeien tot soms boven 18 km hoogte. In de winterperiode komen de buienwolken bij ons meestal niet hoger dan 4 tot 6 km. De verijsde toppen van de buienwolk waaien dikwijls uit door de aanwezigheid van krachtige winden op die hoogte; ze krijgen daardoor een aambeeld achtige uitstulping.

Zomerbuien hebben een veel grotere horizontale uitgestrektheid en tonen

meer complexvorming dan winterbuien, die meer geïsoleerd zijn en waarin complexvorming niet of nauwelijks plaatsvindt.

Wikipedia

Het Wegener-Bergeron-Findeisen-proces, ook wel Wegener-Bergeron-proces, is de vorming van neerslag uit onderkoelde waterdruppels.

Wolkenelementen bestaan uit ijskristallen en waterdruppeltjes. De redelijk zuivere waterdruppels bevriezen niet direct zodra de temperatuur onder het vriespunt daalt, maar zijn onderkoeld. Pas onder de −10°C bevriest een deel van de druppels. In een verticaal ontwikkelde wolk komt een gemengde zone voor waar zich veel onderkoelde waterdruppeltjes bevinden en een klein aantal ijskristallen. Bij temperaturen onder de −23°C komen nog slechts ijskristallen voor.

De verzadigingsdampdruk van waterdamp boven water is hoger dan die boven ijs, zodat er in de gemengde zone waterdamptransport optreedt doordat de onderkoelde waterdruppeltjes verdampen en vervolgens sublimeren op de ijskristallen. Het verschil in verzadigingsdampdruk is het grootst bij −13°C, zodat de aangroei van de ijskristallen bij die temperatuur het sterkst is. De groeiende ijskristallen beginnen door het toenemende gewicht te vallen en door botsingen (coalescentie) bij temperaturen vlak onder het vriespunt worden dit sneeuwvlokken. Als deze vlokken door het nulgradenniveau vallen, beginnen ze te smelten. De neerslag uit dit proces kan de vorm hebben van onder meer motregenregensneeuw en hagel. Het merendeel van de neerslag op gematigde breedten valt door dit proces. Zelfs in de zomer is de meeste neerslag eerst sneeuw geweest.

Ontstaan van ladingen in de onweer wolken:

Door de stijging van warme lucht,  gecondenseerd deze omdat in de hogere luchtlagen de lucht kouder is. Er ontstaan waterdruppels. Het kenmerkende van een onweerswolk is dat de stijging van lucht extreem is, waardoor de waterdruppels in de nog koudere hogere luchtlagen komen. Hier ontstaan nog hoger ijskristallen en zelfs hagelstenen. Deze hagelstenen vallen neer, door hun gewicht. Er ontstaan botsingen tussen de hagelstenen en de ijskristallen. Door deze botsingen ontstaan er ladingsplitsingen. In de meeste gevallen zijn de lichtere ijskristallen positief geladen en de zwaardere vallende hagelstenen negatief.

Even op een rij:

    • ¥ Onweerswolken genereren elektriciteit doordat ijskristallen en waterdruppels positieve en negatieve lading scheiden. Deze raken dan op verschillende manieren elektrisch geladen. Als eerste krijgen waterdruppels als ze gaan bevriezen een positieve geladen buitenschil.
    • ¥ Als deze nu wordt verbrijzelt, worden de positieve stukjes naar boven meegevoerd, terwijl de negatieve stukjes naar beneden vallen. Een kleine ijskristal krijgt zijn positieve lading door in botsing te komen met een grote hagelkorrel.
    • ¥ Zo transporteren de kleine ijskristallen de positieve landing naar de top en dragen de zware hagelkorrels en waterdruppels de negatieve lading naar de onderkant van de wolk. Zo wekt de negatieve lading de positieve lading in de grond op. Uiteindelijk kan een lading zo veel in kracht toenemen, dat deze door de luchtweerstand heen breekt en een bliksemschicht is geboren.
    • ¥ Op deze hagelstenen vriezen meteen weer kleine waterdruppels vast. Dit gaat zo snel dat er kleine ijssplinters van de hagelstenen afspringen, die een positieve elektrische lading hebben. De hagelstenen worden hierdoor tegelijkertijd negatief geladen.
    • ¥ Omdat de ijssplinters licht en klein zijn stijgen ze naar de bovenkant van de wolken, terwijl de grotere en zwaardere hagelstenen naar de onderkant van de wolk zakken. De sterke negatieve lading van de onderkant van de wolk stoot (net als bij magneten) de negatieve deeltjes in het aardoppervlak af, die daardoor dieper in de bodem afdalen. De bovenste laag van de aarde wordt hierdoor positief geladen.
    • ¥ Nu is dus de volgende situatie ontstaan:
    • ¥ Kleine, positief geladen ijssplinters aan de bovenkant van een wolk.
    • ¥ Grote, negatief geladen hagelstenen aan de onderkant van een wolk.
    • ¥ De aarde daaronder, die in verhouding tot de onderkant van de wolk positief geladen is.

Bron: https://bliksemdetectie.nl/index.php/weblog/128/wat-zijn-sprites

Encyclopaedia Brittanica

Je ziet veel roodgekleurde plustekens en blauwgekleurde mintekens. Dat is de lading van de onweersbui. Zoals je weet is bliksem een elektrische ontlading, wat betekent dat er ergens ladingsverschillen zijn die moeten worden opgelost.

Dat ladingsverschil ontstaat doordat de opbouw van een onweersbui erg turbulent is. Binnen de bui is sprake van sterke stijg- en daalstromen. Die liggen ook nog eens vlak bij elkaar. Doordat dalende deeltjes en stijgende deeltjes met elkaar botsen, springen uiteindelijk elektronen van de stijgende deeltjes over naar de dalende deeltjes. Elektronen zijn negatief geladen. Hierdoor zie je dat de top van de bui, waar de stijgende deeltjes zich bevinden, positief is geladen, en het onderste deel negatief. Onderin de bui vind je opnieuw een positief geladen deel.

Ladingen die tot een bliksem leiden:

Bliksem is een ontlading tussen negatieve wolk en positieve geladen aarde. De bovenkant van de bui is positief geladen omdat bij het bevriezen van het water een ladingscheiding optreedt, waardoor dit wordt veroorzaakt is nog steeds niet echt goed duidelijk. De ontlading (negatief) (bliksem in dit geval) wil dus naar beneden en naar boven (naar de twee positieve velden) toe, maar een kwart van de bliksems gaat naar de aarde toe.

    • ¥ Zodra het spanningsverschil tussen de negatief geladen onderkant van de wolk en de positief geladen oppervlakte van de aarde groot genoeg is, begint de voorontlading. Dit is niet zichtbaar voor het menselijk oog. De voorontlading loopt van de wolk naar de aarde
      Op de aarde ontstaat nu de zogenaamde vangontlading. Die loopt van de aarde omhoog naar de wolk.
    • ¥ Zodra de voorontlading en de vangontlading elkaar raken, is er als het ware een kanaal gevormd waarlangs de hoofdlading kan overspringen. Dat is het moment waarop de echte bliksemflits ontstaat, die zichtbaar en hoorbaar is.
    • ¥

Bron: http://www.bommeltje.nl/weer2/weercursus/neerslag-buien.html

De voorontladingen groeien naar elkaar lucht/grond.

Het begint allemaal met voorontlading. Die zoekt als het ware al een weg voor het bliksemkanaal. Het kanaal kan zich in vele richtingen “voortplanten”. Nu kan het kanaal gebouwd worden en komt het dichtbij de grond. Daarna kan er van de aarde een kanaal met positieve lading worden gebouwd dat aansluit op het kanaal met negatieve lading. Dit gebeurt van een zo hoog mogelijk punt (een boom, een flat, een vlaggenstok of een bliksem afleider bijvoorbeeld) dit heet een grondkanaal. Als het grondkanaal gemaakt is dan kan er een grote ontlading komen, dit zien wij als een bliksemflits. Vaak zijn er meer grondkanalen gemaakt maar de bliksem kan er maar door een heen. Vaak vinden er meerdere ontladingen plaats door 1 kanaal.

bliksemkanaal

Om een flinke ontlading te kunnen maken moet er eerst een bliksemkanaal gemaakt worden, een kanaal dat vol zit met geladen ionen waardoor het geleidend wordt en de bliksem naar de aarde wordt geleid. Want de bliksem kan niet zomaar overspringen, want daar is de lucht een te slechte geleider voor. Zelfs bij een spanning van meer dan 10 miljoen volt kan er nog steeds geen vonk overspringen zonder bliksemkanaal. Er wordt stapsgewijs een kanaal gebouwd door lucht die om de een of andere reden beter kan geleiden dan de rest

    • ¥ Bij elke inslag zal de bliksemstroom weg vloeien via de grond. Als in de grond leidingen liggen kan een deel van deze bliksemstroom rechtstreeks op de leidingen komen, die op hun beurt deze stroom geleiden naar het object. De grond heeft ook een bepaalde weerstand.
      Deze weerstand zorgt ervoor dat op de plaats van inslag, de grond in spanning enorm omhoog gaat. Er ontstaat rondom het inslagpunt een zogenaamde spanningstrechter.  Als in deze spanningstrechter leidingen liggen, zullen deze leidingen de hoge spanning overnemen. Deze hoge spanning wordt via de leidingen vervoerd naar het object. We noemen dit spanningsversleping.
    • ¥ Laten we kijken wat er in het boek, getiteld ‘Meteorology today’, hierover staat. Er staat in dat wolken elektrisch geladen worden, als hagel door een gebied in de wolk van onderkoelde druppels en ijskristallen valt. Als vloeibare druppels in botsing komen met een hagelkorrel, bevriezen ze door dit contact en dragen gebonden warmte af (aan de hagelkorrel). Dit zorgt er voor dat het oppervlak van de hagelkorrel warmer blijft dan dat van de omringende ijskristallen. Als de hagelkorrel in aanraking komt met een ijskristal, vindt er een belangrijk fenomeen plaats: elektronen stromen van het koudere object naar het warmere object. Vandaar dat de hagelkorrel negatief geladen wordt. Hetzelfde effect vindt plaats als onderkoelde druppels in aanraking komen met een hagelkorrel en minuscule splinters positief geladen ijs afbreken. Deze lichtere, positief geladen partikels worden naar het bovenste gedeelte van de wolk vervoerd door opstapelingen. De hagel, die achter blijft met een negatieve lading, valt tegen de bodem van de wolk, dus het onderste deel van de wolk wordt negatief geladen. Deze negatieve ladingen worden dan op de grond ontladen in de vorm van bliksem34. We concluderen uit het bovenstaande, dat hagel de voornaamste factor is in de productie van bliksem. 

**ijskiemniveau:

Het niveau waarbij de luchttemperatuur ongeveer -12°C is en waar de onderkoelde wolkendruppeltjes in ijskristallen beginnen over te gaan.

Onderkoelde waterdruppeltjes kunnen zich vervolgens op de ijskristalletjes afzetten, waardoor als het ware zeer kleine sneeuwvlokjes ontstaan. Bevat de wolk ijs, dan zal het neerslagproces makkelijker op gang komen door het feit dat tussen ijs en onderkoeld water een wezenlijk verschil in dampdruk heerst. Ook industrievuil in de wolk kan de neerslagvorming bevorderen, als gevolg van wateraantrekkende (hygroscopsiche) eigenschappen.

Bron: https://upload.wikimedia.org/

Verstopte fronten vormen meestal rond volwassen gebieden met lage druk . Er zijn twee soorten occlusie, warm en koud:

    • • Bij koude occlusie is de koude luchtmassa die het warme front inhaalt kouder dan de koele lucht voor het warme front en ploegt onder beide luchtmssa’s.
    • • Bij een warme occlusie is de koude luchtmassa die het warme front inhaalt warmer dan de koele lucht voor het warme front en rijdt over de koudere luchtmassa terwijl de warme lucht wordt opgetild.

Het geoccludeerde frontsymbool moet dus worden geplot op de plaats waar de koude lucht het oppervlak kruist, zoals op het aangrenzende beeld. Het varieert dus tussen warme en koude occlusies. De trowal daarentegen, als de projectie van de warme lucht door de lucht, bevindt zich in beide gevallen op dezelfde positie. De positie van het geoccludeerde front is vaak misplaatst met het bijbehorende weer op een weerkaart, maar dit is de positie van de trowal . [3]

-omweer voorspellende indexen:

Lifted Index en Cape

De CAPE en lifted index geven de waarden aan over de onstabiliteitsfactor van de atmosfeer.

Negatieve CAPE betekent stabiele atmosfeer en is dus onweer uitgesloten. Positieve CAPE betekent onstabiliteit en hoe hoger de waarde is des de groter de kans bestaat op onweer.

De opgeheven index kan worden gebruikt bij het voorspellen van onweer, maar  convectieve beschikbare potentiele energie(CAPE) wordt door de meesten beschouwd als een superieure meting van instabiliteit en heeft de voorkeur van veel meteorologen voor convectieprognoses. LI is echter gemakkelijker en sneller te bepalen zonder een computer te gebruiken, omdat het bepalen van CAPE integratie vereist van het ene niveau naar het andere. Bij de Cape gaat het om de energie (in Joules per kilogram) die een stijgend luchtpakketje met zich mee krijgt.

Bron: http://www.weatheronline.co.uk/; Cape

Lifted Index

Maatstaf die temperatuurverschillen op een bepaalde hoogte in de atmosfeer betreft.
Deze parameter geeft een indicatie van de stijgingskracht op een bepaald punt in de atmosfeer. Vaak wordt hiervoor het 500 hectoPascal vlak gebruikt, gemiddeld gesproken is dat punt rond 5 kilometer hoogte te vinden. Op dat specifieke punt/vlak wordt gekeken wat het temperatuurverschil is van een stijgend luchtpakketje dat vanaf de grond is opgestegen en de temperatuur van de lucht waar dat ‘pakketje’ in terecht komt. Bij onstabiele luchtopbouw zal het stijgende pakketje altijd warmer zijn dan zijn omgeving, bij stabiele luchtopbouw zal het stijgende pakketje kouder zijn dan zijn omgeving. Bij een stabiele opbouw is de lifted index positief, bij een onstabiele opbouw negatief.
Hoe onstabieler de lucht, des te groter de kans op stapelwolken en buivorming. Deze snelle redenering is af en toe in weersverwachtingen te horen en betekent dat er een beduidend temperatuurverschil is tussen de lucht nabij de grond en de lucht hogerop. De crux daarbij is dat het op hoogte relatief koud is, en dichter bij de grond relatief warm. Door dat temperatuurverschil zal lucht gaan stijgen. Opstijgende lucht kan minder water in de gasvorm (dampvorm) bevatten en een deel van het onzichtbaar aanwezige vocht condenseert. Voilà; een wolk begint te ontstaan.

Bron: http://www.weatheronline.co.uk/; Lifted indix

Omdat onweer voorspelling voor leken ingewikkeld blijkt te zijn volgt hier een online cursus;

Bron: https://bliksemdetectie.nl/index.php/weblog/383/de-basisbegrippen-van-onweer

volg hier gratis en zonder inschrijven de cursus onweer voorspellen.

Wat is onweer?

Storing in de dampkring met donder en bliksem

Basisingrediënten van een onweersbui zijn opbouwende ladingen met een elektrische ontlading die bliksem wordt genoemd en een akoestisch gevolg van de bliksem dat donder wordt genoemd. Er zijn verschillende soorten bliksem. Zo komen binnen wolken zelf bliksems voor, die intra cloud-bliksems worden genoemd. Als tussen twee verschillende wolken een bliksem optreedt wordt dat een cloud-cloud-bliksem (cc-bliksem) genoemd. Blikseminslagen worden veroorzaakt door cloud-ground-bliksems (cg-bliksems).

Een bliksem zoekt om zich een weg door de lucht via een ‘bliksemkanaal’ in de atmosfeer. In dat kanaal loopt de temperatuur in een fractie van een seconde met 10000 graden Celcius op. Dat veroorzaakt een schokgolf die zich met de snelheid van het geluid – pakweg 343 m/s – voortplant. Dat verklaart waarom de bliksem bij drie seconden tussen flits en donder zo’n kilometer bij je vandaan is.

Onweer ontstaat in een buienwolk. In het Latijn heet die wolk cumulonimbus. Een dergelijke buienwolk bereikt soms hoogten tot 12 kilometer; in zeldzame gevallen zelfs 15 tot 18 kilometer, ruim in de stratosfeer. Dat komt doordat stijgende luchtdeeltjes bij een enorm onstabiele atmosfeer niet zomaar af te remmen zijn en soms kunnen doorschieten.

Een prachtig voorbeeld van een cumulonimbuswolk. De vezelachtige structuur aan de bovenkant wordt ook wel aambeeld genoemd en komt niet altijd voor bij een buienwolk. Foto: Fir0002/Flagstaffotos

Het algemene verloop van een onweersbui

Hoe een onweersbui ontstaat en wat de vorming ervan tegenhoudt kan op 1001 manieren worden beschreven. Toch vormt iedere bui zich op vrijwel dezelfde manier. Op het moment dat een luchtdeeltje stijgt, neemt de temperatuur ervan af. Luchtdeeltjes stijgen doordat ze warm worden of worden opgetild. Uiteindelijk bereiken deze deeltjes het Lifted Condensation Level (LCL). Vanaf deze hoogte condenseert het water in de luchtdeeltjes en vormt zich een stapelwolk. In het Latijn heet zo’n wolk een cumulus.

Afhankelijk van het feit of zo’n luchtdeeltje verder kan stijgen groeit de wolk verder. Dat wordt bepaald door een simpele regel: als het deeltje warmer is dan zijn omgeving, stijgt het. Je kent het begrip “warme lucht stijgt” waarschijnlijk wel – dat is precies hetzelfde. Als het deeltje verder stijgt kan het een volgend punt bereiken: het Level of Free Convection (LFC). Vanaf dan kan het vrijelijk verder stijgen zonder dat enige vorm van optilling of opwarming noodzakelijk is. Het stijgt tot het Equilibrium Level (EL). Op het EL en hoger is de omgeving warmer dan het deeltje zelf, waardoor het niet meer verder kan stijgen.

Tussen het LFC en het EL kan zich onstabiliteit opbouwen. Op de technische zaken komen we in het volgende artikel terug, maar hoe meer onstabiliteit er aanwezig is, hoe sterker een onweersbui kan worden. Afhankelijk van de onstabiliteit (die gemeten wordt middels de CAPE) groeit een bui uit naar het buienstadium, waarna het een cumulonimbus genoemd wordt.

Zo’n buienwolk heeft een stijgstroom en een daalstroom. Middels de stijgstroom wordt energie de bui ingezogen, waardoor deze kan groeien. De daalstroom stuurt koele lucht naar het aardoppervlak. Afhankelijk van de atmosfeer snijdt bij een groot deel van de buien de daalstroom de stijgstroom uiteindelijk af. De bui verliest dan zijn voedingsbron en sterft uiteindelijk uit. Sommige typen buien (waaronder supercells en Mesoscale Convective Systems) hebben echter zo’n dynamische setting dat beide stromen lang naast elkaar kunnen blijven bestaan. Een dergelijke bui of systeem kan dan uren blijven bestaan en soms zelfs de nacht overleven.

Welke typen onweer komen in Nederland en België voor?

Onweer kan op een heleboel verschillende manieren worden veroorzaakt. Voor Nederland en België zijn er slechts een aantal gangbaar. Die leggen we hieronder uit aan de hand van een beschrijving en een illustratie. Daarvoor gaan we ervan uit dat je weet hoe lucht van een hoge- naar een lagedrukgebied stroomt en wat fronten zijn. Let er wel op dat de verschillende soorten ook als combinaties kunnen voorkomen.

» TIP: kijk bij naderend onweer eens op de luchtdrukanalyse (klik op knop ‘Latest’) en probeer te ontdekken om welk soort onweer het gaat!

Warmteonweer

We zien hiernaast een typische setting van een warmteonweer. In zo’n situatie ligt het vasteland van Europa onder de invloed van een hogedrukgebied. Zoals je op de illustratie kunt zien komt de lucht gestroomd uit zuidoostelijke richtingen. Dat betekent dat warme lucht naar de Benelux wordt gevoerd, zoals je aan de rode pijl kunt zien.

De onderste laag van de atmosfeer wordt snel warm waardoor spontaan buienvorming kan optreden. Deze buienvorming ontstaat enkel en alleen door warmte, wat verklaart waarom het warmteonweer heet. De lucht stroomt niet snel en gevormde buien blijven lang op dezelfde plek hangen. Dynamische verschijnselen zijn bijzaak. Onweerliefhebbers moeten het bij warmteonweer vooral hebben van enorme hoeveelheden neerslag en intensieve bliksem.

Afhankelijk van de windrichting is het warmteonweer sterker. Als in de ZO-wind de zuidcomponent sterker is dan de oostcomponent wordt er van tropisch onweer gesproken. In de onderste lagen van de atmosfeer is dan voldoende vocht aanwezig. Hoe meer vocht in de onderste lagen van de atmosfeer, hoe sneller een bui kan groeien. Dat komt doordat vocht de warmtewisseling in een bui bevordert. Er is minder vocht bij een ZO-wind met een sterkere oostcomponent dan zuidcomponent, wat subtropisch onweer wordt genoemd. De buien komen dan moeilijker op gang. Windstoten zijn dan het belangrijkste kenmerk.

Warmteonweer herkennen op de weerkaart

Als we warmteonweer willen herkennen op de berekeningen van weermodellen, dan hebben we een reeks weerkaarten nodig. Allereerst moeten we kijken naar de luchtdruksituatie op het 500 hPa-vlak. Die weerkaarten geven de posities van hoge- en lagedrukgebieden, troggen, vores, et cetera, aan op een hoogte van pakweg 5,5 kilometer hoogte. Op het moment dat we een situatie waarnemen die lijkt op de bovenstaande, kunnen we inschatten dat er een kans is op warmteonweer.

Verder komen we in het luchtdruklandschap nog allerlei andere ‘oneffenheden’ tegen. Uitstulpingen van hoge druk worden, naar gelang hun positie, rug of wig genoemd. Bij lage druk noemen we deze vore. Ruggen en wiggen zijn dus anticyclonaal gekromd en vores hebben een cyclonale kromming van isobaren.
Depressies worden vaak vergezeld van troggen. Dat zijn gebieden waar de isobaren het dichts op elkaar staan. In de as van de trog komen we vaak buien tegen.
Een zadel is een gebied tussen enerzijds twee gebieden van hoge druk en anderzijds twee depressies. Hier staat vaak weinig wind en is er ook nauwelijks luchtdrukverschil.
Luchtmassa’s zijn gescheiden door fronten. Bij een overtrekkend warmtefront wordt de koude lucht opgevolgd door een warme luchtmassa en als warme lucht door koude lucht wordt opgevolg.

Bron: www.meteo-maarssen.nl/wk_weerkaarten.html

Vervolgens pakken we de CAPE-kaarten erbij. We bepalen hoeveel onstabiliteit er die dag wordt verwacht aan de hand van CAPE-kaarten (of stiekem eigenlijk MLCAPE-kaarten). Als blijkt dat de atmosfeer potentieel onstabiel is, kijken we op de neerslagkaarten of er (convectieve) neerslag wordt verwacht. Als we neerslagsignalen zien, weten we dat er een kans is dat er warmteonweer ontstaat.

Je kunt ook een sounding of progtemp gebruiken om de onstabiliteit te bepalen. Daar komen we in een volgend artikel op terug.

Dynamisch onweer

Dynamisch onweer ontstaat vaak vanuit een situatie waarbij er een hogedrukgebied ligt boven het Europese vasteland. Om dat jezelf te kunnen inbeelden kun je naar de luchtdruksituatie onder kopje ‘warmteonweer’ kijken. Bij dynamisch onweer gaat het echter net iets anders: een lagedrukgebied gaat zich bewegen richting de Britse Eilanden. Daardoor ontstaat er een situatie die in vaktermen ook wel Spaanse pluim wordt genoemd. Zeer hete, vochtige lucht wordt vanuit het zuidwesten aangevoerd.

Een convergentielijn. Bron: Karim Hamid

Een Spaanse pluim staat heel vaak garant voor zware onweersbuien. Dat komt doordat bij een lagedrukgebied een koufront hoort dat Nederland nadert. Daarvoor ontstaat meestal een convergentielijn. Zo’n lijn ontstaat aan de grond als twee luchtstromingen bij elkaar komen. Dat kan op een lagedrukvore: een uitloper van een lagedrukgebied. Op de convergentielijn op de illustratie is er sprake van een lagedrukgebied ten noorden van de convergentielijn en een uitloper precies daar waar de convergentielijn ligt. Dus: dergelijke lijnen ontstaan vaak op lagedrukvores vóór de daadwerkelijke fronten uit.

Een vore en convergentielijn herkennen op de weerkaart

Allereerst bepalen we hoe we een vore kunnen herkennen op de weerkaart. Eerst moeten we dan zeggen dat een trog praktisch hetzelfde is. Het enige verschil is de afstand tussen de isobaren op een drukkaart. Isobaren zijn de lijnen (de witte op de illustratie rechtsboven) die gelijke luchtdruk met elkaar verbinden. Bij een vore is die afstand groter dan bij een trog. Beide termen worden in de praktijk door elkaar gebruikt.

Als je een trog of vore wilt herkennen, kun je kijken op verschillende hoogtes. Gangbaar zijn 5,5 kilometer (het 500 hPa-niveau) en 1,5 kilometer (het 850 hPa-niveau). Als je de luchtdrukkaart bekijkt en zoekt naar een trog, moet je zoeken naar isobaren die ‘hol’ zijn naar een kern van een lagedrukgebied, allen in een lijn (die mag buigen) naar het lagedrukgebied toe. Zie onderstaande afbeelding voor een voorbeeld van een trog (trough). Iets boven het ingetekende lijntje is de holheid in de isobaren in de richting van het laag te zien:

Bron: Met Office

Als je op het 850 hPa-vlak een trog hebt gevonden, kan dat een aanleiding zijn om te zeggen dat zich daar ook een convergentielijn bevindt. Zo’n lijn vormt zich namelijk vrijwel altijd op een trog. Als je op de windkaart (waar de windrichting is ingetekend) naar de regio van de trog kijkt en windrichtingen ziet die naar elkaar toe gericht zijn (dat hoeft niet recht tegenover elkaar, het is genoeg als lucht elkaar lijkt te gaan raken), dan weet je dat je een convergentielijn hebt gevonden. Zo simpel is het.

Links naar weerkaarten vind je onderaan dit artikel.

Convergentielijnen en stijgende luchtbewegingen

Op de convergentielijn kan de lucht niet weg en moet daarom stijgen. Zoals we eerder hebben behandelt vindt er bij stijgende luchtbewegingen buienvorming plaats. Dat is ook wat op het satellietbeeld van een typische Spaanse pluim hieronder te zien is. We zien een koufront (de wolkenband behorend bij het met ‘L’ aangegeven lagedrukgebied bij de Britse Eilanden). Daarachter stroomt koelere polaire lucht naar onze regio. Vóór het front wordt zeer hete lucht aangevoerd. De regio van deze warme lucht wordt ook wel Warm Conveyor Belt (WBC) genoemd. Maar voor het front zijn ook stevige onweersbuien te zien. Die zijn ontstaan op een voor het front liggende convergentielijn.

Dergelijke buien kunnen worden geclassificeerd als dynamisch onweer. Karim Hamid, een bekende Belgische onweerverwachter, noemt het ook wel ‘midwestonweer’, analoog aan luchtdruksituaties waarbij in de Verenigde Staten vaak zware onweersbuien ontstaan met enorme hagel en tornado’s. En inderdaad: op dit type onweer zien we ook in Nederland vaak de zware randverschijnselen als grote hagelstenen en soms ook tornado’s. Verder moet je bij dergelijk onweer rekening houden met veel regen, zware windstoten en een hoge bliksemintensiteit. Als er overlast wordt veroorzaakt door onweersbuien, dan is het vrijwel altijd door een onweer van deze soort.

Een typische Spaanse pluim met onweer boven Frankrijk en Spanje

 

Een thermisch lagedrukgebied

Een normaal lagedrukgebied vs een thermisch laag. Bron: Karim Hamid

Soms wordt het zó warm dat de onderste laag van de atmosfeer (pakweg de eerste 2000 meter) behoorlijk wordt opgewarmd. Er stijgen dan zoveel luchtdeeltjes op dat er feitelijk een kleiner aantal deeltjes aanwezig is dan in de rest van de omgeving. Er ontstaat dus feitelijk een lagedrukgebied! Zo’n lagedrukgebied wordt een thermisch lagedrukgebied genoemd en ontstaat louter op zeer hete dagen. In onze regio gebeurt dat vrijwel alleen boven Frankrijk.

In de afbeelding hiernaast is de diepte van zo’n lagedrukgebied te zien. Terwijl een normaal (dynamisch) lagedrukgebied zich over de gehele troposfeer uitstrekt (dus tot pakweg 8-12 kilometer hoogte), is een thermisch laag vrijwel alleen tot op zo’n 850 hPa zichtbaar. Dat is de luchtdrukmaat voor pakweg 1500 meter hoogte.

Door de stijgbewegingen die met dergelijke luchtdrukactiviteit gepaard gaan, ontstaan er vaak onweersbuien. De buien die boven Frankrijk ontstaan onder invloed van een thermisch lagedrukgebied kunnen dynamisch zijn, maar hoeven dat niet te zijn. Wel komen ze regelmatig langs in Nederland.

Een thermisch laag herkennen op de weerkaart

Als je een thermisch lagedrukgebied wilt herkennen op de weerkaart, dan moet je de luchtdrukkaart voor het 850 hPa-niveau erbij pakken. Simpelweg geldt: overal waar het bijzonder warm is en lagedrukgebieden of -uitlopers te zien zijn en dat niet zijn op de 500 hPa-kaart, gaat het om thermische lagedrukgebieden.

Als we willen kijken of er kans is op onweersbuien, dan kunnen we middels de CAPE-kaarten de potentiële onstabiliteit bepalen en middels de neerslagkaarten kijken of er buien kunnen ontstaan.

Links naar weerkaarten vind je onderaan dit artikel.

Een MCS: een Mesoscale Convective System

Tsja… wederom een moeilijke combinatie van woorden. Op het moment dat een aantal zware buien zich organiseert tot één groot onweerscomplex, wordt er gesproken van een Mesoscale Convective System (MCS). Er bestaan verschillende stijg- en daalstromen naast elkaar, waardoor de buien urenlang kunnen overleven. Een sterke wind die op enige hoogte opsteekt tijdens de nacht, het nachtelijk windmaximum, zorgt ervoor dat – geheel tegen logica in – een dergelijk complex ’s nachts vaak juist actiever wordt.

Kenmerkend voor een MCS zijn enorme hoeveelheden regen en een hoge bliksemintensiteit.

Zoals je ziet is zo’n complex vaak net zo groot als heel Nederland. Dit was 9 juni 2014, waarbij noodweer Pinkpop trof.

De basisbegrippen van onweer

-Mist (voorspelling): zicht minder dan 1000m is moeilijk te voorspellen.

In de zomer wordt wel gesproken over ‘mist op klomp- , boomtop – of koe hoogte’ en bereikt  de mist in het koude halfjaar nog al eens een dikte van 150 tot 200 meter. Welke omstandigheden zijn nodig; geen of weinig bewolking, zwakke wind(er is wel vertikale lucht circulatie bij de grond nodig voor het ontwikkelen van een dikke mist laag) en nachtelijke uitstraling waardoor de lucht boven de grond afkoelt.  Gevolg verzadiging van de lucht(100% vochtigheid) door ook de koudere hogere luchtlagen. Vocht bindt zich dan aan aerosolen(kleine deeltjes stof) doordat waterdamp uit de lucht condenseert. Dus anders gezegd zwakke turbulentie zorgt ervoor dat de lucht vlak boven het aardoppervlak afkoelt doordat hij warmte aan de grond afgeeft. Worden er te veel druppeltjes geproduceerd dan ontstaat nevel.

De meest voorkomende mist is stralingsmist, die ontstaat zoals boven besproken door het afkoelen van het landoppervlak gedurende de nacht. Voorspelling van mist is lastig de KNMI ontwikkelt het Harmony model.

Bron: https://www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/achtergrond/mist

Hoe dik de mistlaag wordt en of die weer oplost hangt van veel zaken af. Allereerst is de verticale opbouw van de atmosfeer van belang. Vaak is er in hogedruksituaties op enige hoogte een inversie aanwezig, een laag in de atmosfeer waar de temperatuur toeneemt met de hoogte in plaats van afneemt. De sterkte van de inversie bepaalt of mist door kan groeien in de hoogte, terwijl de hoogte van de inversie bepaalt of de mist zo dik kan worden dat de onderkant van de grond komt. Dat gebeurt als een mistlaag meer dan 200-300 meter dik is.

De verwachting(model) laat heel mooi een onbewolkt zuidoostelijk Nederland zien terwijl het grootste deel van Nederland nog schuil gaat onder de mist.
Mist kan ook mede ontstaan doordat warme en vochtige lucht over land beweegt dat koud is. Tevens kan warme lucht na een koude periode of boven zee mist ontstaan die tijdens mooi weer richting het land(via het wad) beweegt deze mist heet zeevlam. De dikte van de mistlaag hangt af of er inversie in hogere luchtlagen aanwezig is(warmte toename inplaats van afname in hogere luchtlagen in een hogedruksituatie).

Mist verdwijnt bij toename wind(zelden) of sneller door de zon die meer invloed krijgt door warmer wordende oppervlakte afhankelijk reflectie vermogen van de aanwezige mist.

Mist voorspelling:

Bron: https://www.knmi.nl

MIST MIST

Het mistvormingsproces wordt mooi gedemonstreerd in onderstaande meetreeks, verricht aan de 200 meter hoge meetmast van het KNMI bij Cabauw. Het bovenste grafiekje toont het verloop van de temperatuur (groen), het dauwpunt (blauw) en de gevoelstemperatuur (rood). Daaronder in het blauw de relatieve vochtigheid in procenten. Er is op zaterdag geen neerslag gevallen, anders was dat in kleine kolommen aangegeven. Het 4de en 5de grafiekje vertonen het verloop van de windsnelheid en de windrichting. Daaronder het gemeten zicht op 2 meter hoogte. Rood betekent zichtwaarden kleiner dan 200 meter, geel kleiner dan 400 meter en groen kleiner dan 1000 meter. De laatste grafiek is het verloop van de luchtdruk.

Van links naar rechts is nu het verloop van een mist dag weergegeven. Op vrijdagavond ontstond er al vroeg veel mist, die zich de hele nacht wist te handhaven: het temperatuurverloop geeft een lichte daling weer, de wind is zwak en de zichtwaarden zijn heel slecht (zie periode tot 05 uur). Dan, nog voor zonsopkomst, verdwijnt de mist en loopt de temperatuur iets op. Vermoedelijk wordt dit veroorzaakt door een iets sterkere wind, die zich heeft ingezet vanaf ongeveer 04 uur. Na een kleine dip in de temperatuur omstreeks 08 uur (tijdstip van zonsopkomst) stijgt de temperatuur naar een maximale waarde van 10 graden om 14.00 uur in de middag. De niet zo krachtige zonnestraling in dit jaargetijde is daar in afwezigheid van bewolking toe in staat. In die periode zien we ook de luchtvochtigheid afnemen (het tweede grafiekje) tot bijna 75%. Kort daarna zet de afkoeling al in en om 17 uur worden temperatuur en dauwpunt aan elkaar gelijk en bereikt de luchtvochtigheid de grens van 100%. Het afkoelingsproces zet nu echt in door de sterke afkoeling van het aardoppervlak. Slechts enkele uren later, iets na 17.30, is er al zoveel waterdamp gecondenseerd op de aerosolen in de lucht dat de grenswaarde van 1000 meter in neerwaartse richting wordt doorbroken. De mist is eerst nog niet echt dik, het warmteverlies van de aarde en daardoor ontstane verdere afkoeling van de lucht tot zelfs 0 graden verraadt dat.

bron: https://www.knmi.nl/kennis-en-datacentrum/achtergrond/mist

Hoe een skew-T-diagram te lezen

Bron: http://philadelphiaweather.blogspot.nl/2013/07/how-to-read-skew-t-diagram.html

De rode lijn, die we de “temperatuurcurve” noemen, laat ons zien wat de temperatuur op elk niveau van de atmosfeer is. De groene lijn, de “dauwpuntcurve”, vertelt ons ook wat het dauwpunt is op elk niveau van de atmosfeer.

Komen rode en groene lijn boven het grond oppervlakte in een bepaalde mate bij elkaar dan is er kans op mist.

-Weer en waterhoogte voorspelling voor “tijdens de duur van de tocht(start-einde)” is een uitdaging: wat moet je vooraf weten voor het nemen van de juiste beslissingen? Wadloop tochten duren 1.5-5uur, gemiddeld 3uur

-Het verloop van de wind; sterkte en richting, in het te lopen waddengebied.

-Lucht temperatuursverloop(berekening Wind Chill factor)

-Water temperatuur

-Neerslag verloop(storingen) en windsterkte(stoten) daarbij.

-Verloop van water verhoging- enof verlagingen! Voor te lopen waddengebied.

-Mistvoorspelling(zicht tijdens regen is ook slecht)

-Onweer voorspelling!!

-samenstelling groep(leeftijd en conditie)

Bepaal zorgvuldig vertrektijd, uiterste passagetijd laatste geul(maximale waterhoogte)

Maak een looptijdschema gekoppeld aan de looproute in graden en minuten.

Zorg voor een kaartroute met juiste boei nummering en met aanwezige breedte- en lengte graden aanduiding. Tevens moet een positie peiling op de kaart mogelijk zijn(gradenroos).

Aan de hand van de weer en waterhoogte voorspellingen beslist de gids, de avond voor het eigenlijke wadlopen, of de tocht doorgaat. Hierbij dient de veiligheid van de wadlopers de enige leidraad te zijn.

Beslis aan de dijk, met de andere gidsen, nog een keer of het verantwoord is om te gaan wadlopen. Want een voorspelling blijft een voorspelling!

Belangrijke website voor waddengidsen:

http://wadgidsenweb.nl/quickscan.html

-natuur educatie op het wad:

leven in en op de wad bodem.

In verhaalvorm worden de volgende onderwerpen behandeld:

Geschiedenis van de wadden, wereld erfgoed, zeedijk als waterkering, slikkige kustdal, wantij, hoe wadgidsen gidsen, getijde(waterhoogten), mossel en kokkelvelden, zandplaten, geulen en prielen, waterhoogte, zeesla, wadpieren, krabben, zandkokerwormen, verschillende type schelpen, algen(zuurstof productie), bacteriën(stank), garnaaltje, wadslaken, alikruiken, zeepokken, harders(vis), verschillende vogels met af afsluiting samenleving van scholeksters.

Educatieve verhalen voor onderweg:

(tevens vertalen in het Engels)

Delta wadden zeedijk:

1.:Hoogte 8.7m boven NAP, breedte 90m, 2e helft 20eeuw.

Noordzeekustdijk is 11.5m hoog.

2.:Deltawet is nu opgegaan in de wet op de waterkering (2005)

3.:34km wadden dijk van de 353km lange de hele Noordzeekust.

4.:Hoogte NZ dijk bepaalt door hoogste waterhoogte bij een super stormvloed die eens in de 10000jaar voorkomt. Bij waddendijk is dat maar 1:4000jaar. Deze hoogte is rond de 5m. Komt nog bij…

5.:Hoogte dijk wordt mede bepaald door kostenbaten analyse.

6.:Tevens bepaald door golfoploop, maximale hoogte van golven die tegen de dijk oplopen tijdens stormvloed (7m)

7.:1953 Zeelandse dijken hadden een steilere binnen talud en matige bekleding tov. de Friese dijken. Overslaan van de golven veroorzaakt dijk doorbraak, minder in Friesland.

8.:Hoe de verhanglijn verloopt binnen de dijk bepaald hoeveel water de zeedijk doorlaat van zee naar sloot niveau. Grondwaterniveau bepaalt mede hoogte van verhanglijn.

9.: Bij een te hoge verhanglijn laat de dijk te veel water door er ontstaat kwel. Verdicht zand(kleine korrel minder tussen ruimte) moet het water tegenhouden.

10.:Boeren zijn niet blij met zoute kwel ivm. landbouw gewassen.

11.: De Groningerdijk kent stukken die minder zijn. Hier wordt het zgn. Dijk monitoring- en conditionering systeem(DMC) aangelegd.

12.: Het DMC onttrekt water aan de dijk mbv. een filterbuis en een pomp. Sensoren in de filterbuis meten de waterdruk en de temperatuur in de dijk. Zodra Piping dreigt geven sensoren via glasvezelkabel door dat het systeem water aan de dijk moet onttrekken. In de filterbuizen zitten gleuven waardoor het water in de buis stroomt en vervolgens wordt weg gepompt  naar de sloot.

Slikkigheid kustdal tov. zandplaten:

Waarom is er veel slik in het kustdal en minder of niet op de zandplaten. Daar waar het water mindersnelheid heeft of haast stilstaat kan op een gegeven moment het slib naar beneden dalen waardoor de bodem slikkig(slib wordt slik) wordt. Zand is zwaarder en zal bij een relatief hogere watersnelheid  neerdalen.

Slib: bestaat uit kleine vlokjes silt en lutum, die in het water zweven.

Slik: hieronder verstaat men  het waterrijke sediment, dat grotendeels is opgebouwd uit slibvlokken. Slik is neergedaald slib vandaar de term slikplaten die veel door waddengidsen wordt gebruikt.

Gestippelde dieseltreinworm:

De gestippelde dieseltreinworm ziet er echt als een dieseltrein uit. Het dier beweegt zich eigenaardig schoksgewijs voort. Hij heeft een soort lange slurf waarmee hij zijn prooi leegzuigt. In het voorjaar zie je overal op het wad flesgroene, ongeveer 1 centimeter grote geleiklonten met eieren van deze worm.

Zeesla/wieren:

Zeesla in het latijn Ulva Lacttuca genoemd, is geen familie van de gewone sla. Zeesla is een wier geen plant. Ulva is latijn voor moerasplant. Een wier is in water voorkomende vaatloze(plantachtige) organismen. Onder wieren verstaat men vele organismen die biologisch tot een aantal zeer verschillende groepen behoren. Biologen noemen een wierenlichaam ’thallus. Wieren worden verdeeld in drie hoofdgroepen: groenwieren, bruinwieren en roodwieren. De blauwwieren vallen niet onder de echte wieren maar zijn veel meer verwant aan de bacteriën.
Wieren kunnen allerlei verschillende vormen hebben: draadvormige soorten zoals visdraad en veterwier, vertakte soorten zoals hoorntjeswier, bladvormige wieren zoals zeesla en purperwier en meer ontwikkelde vormen zoals zee-eik en suikerwier. Sommige wieren zoals knotswier en blaaswier hebben drijfblazen, waardoor deze soorten onder water rechtop staan. Om zich bij laag water tegen zon en wind te beschermen produceren wieren slijm, dat uitdroging voorkomt.
Door toename van meststoffen in het milieu kunnen groenwieren zich zo uitbreiden dat op het wad soms dekens van groenwieren te vinden zijn. Die dekens kunnen het hele bodemleven verstikken.

Terug naar zeesla(felgroen van kleur) deze gaan we in de toekomst veel eten in salades(gedroogd en gebakken). Zit boordevol met gezonde stoffen zoals eiwitten, ijzer, calcium, mangaan, kalium, kiezelzuur en vitaminen A,B en C . Kruidenremedie: virus(infuenza) dodend, tegen Jicht, Tuberculose en darmwormen.  Tevens als kompres: neusbloeden, migraine, brandwonden, snijwonden en ontstekingsremmend. Tevens heilzaam voor de huid als hydrotherapie.

Smaakt is fris en sterk net als zuring

Begint in april flink te groeien door de aanwezige bacterie YM2-23

Zeesla is een echte waterzuiveraar. Onttrekt in korte tijd veel groeistoffen uit het water. Per gram wordt 600microgram stikstof opgenomen. Wordt nu al gebruikt om biogasinstallaties te zuiveren. Zeesla wordt gegeten door watervogels en kleine kreeftachtige.

Getijde:

De getijde golf loopt vanuit het westen en gaat naar het oosten, noordelijk van de wadden eilanden. Door de geulen tussen de eilanden stroomt met vloed het wad vol. 2x per eetmaal heb je hoogwater(HW)&laagwater(LW), eb en vloed. Tussen moment van LW en HW zit 6uur en 25min. Waterhoogte bij HW is in het kust dal 50cm tot wel 2m verder op de waddenplaat. Bij Springtij staat aarde, maan en zon in de zelfde as. Dan is HW hoog en LW laag. Bij doodtij is dat andersom.  Meestal vertrekken we 2.5uur voor laagwater en gaan we 30minuten na LW door de laatste geul.

Wantij

Zijn de hogere gelegen waddenplaten, ten zuiden van de eilanden, tussen de west-oost geulen ingeklemd. Omdat de westelijke geulen eerst vollopen en ook meer in de westelijke getijdestroomrichting lopen zal het wantij ongeveer op 2/3  westelijk onder het eiland bevinden. Wadlopen vindt via het wantij plaats.

Gasboringen in de waddenbodem:

Oostkant van Ameland is sinds 1986 een bemande productielocatie met zeven productieputten en een kantoor voor de (drie vaste)medewerkers. Locatie is omgeven door de duinen zo ingepast in het landschap. Het aardgas dat de NAM op de locatie produceert wordt via een pijpleiding naar het gasproductieplatform Ameland-Westgat-1(AWG- 1 getransporteerd.

Drie kilometers ten noorden van Ameland bevindt zich een gasproductieplatform(AWG- 1) dat, geplaatst werd in 1984, vanaf het strand zichtbaar is. Staat in verbinding met zeven gasproductieputten. Tevens staat op het platform een gasvoorbehandelingsinstallatie(scheiden van gas, water en aardgascondensaat). Ook het gas van de landlocatie Ameland-Oost- 1 en van het onbemande satellietplatform Ameland-Oost 2 (1983 met drie productie putten in verbinding)) wordt naar AWG-1 getransporteerd. Via een andere transport leiding gaat het aardgas na behandeling naar Uithuizenmeeden in Groningen.

Mosselen:

Byssus draden worden door de mossel geproduceerd om zich vast te zetten op de ondergrond.  Deze productie werd onderzocht door de Technische hoge School te Delft. De mossel zoekt met een soort armpje, een boonvormig orgaan, de bodem af voor een geschikt plekje(relatief beschermt). Hij polijst met een eiwit(vanuit het Golgi apparaat) de ondergrond en produceert dan een druppeltje lijm. Hier vanuit produceert hij een byssusdraad, die naar de mossel toe groeit, met behulp van weer andere eiwitten en deze draad verhard zodra hij in contact komt met het water. Je kan het vergelijken met een PVC buis met verschillende injectienaalden die gelijktijdig als een spuitgietproces meerder componenten los laat en verhard door de veranderende PH(zuurgraad) waarde. Uiteindelijk wordt de draad ook gelijktijdig gecoat en is bestand tegen zout water en bacteriën.

Zo kan de mossel meerdere draden produceren. Een mossel kan zijn byssus draden weer absorberen en weg hoppen met zijn armpje in tegenstelling van de oester die altijd op de zelfde plek blijft.

Nu gaat het TH-onderzoek met name om het druppeltje lijm wat sterk genoeg is en goed gedijt in een zout waterig milieu. Nu is er daardoor een medische lijm ontwikkeld om bot scherven goed en voldoende lang te kunnen lijmen zodat er minder kans is op infecties. De natuur geeft ons oplossingen voor bepaalde vraagstukken.

Kokkels:

Kokkels leven zo 2-4 cm onder de grofzandoppervlakte met twee uitstekende sifons. Door de ene buis wordt water en voedsel naar binnen gezogen en de andere buis wordt gebruikt als uitscheidingssifon.  Deze Sifons bezitten enige rode lichtreceptoren die licht en donker kunnen waarnemen.

Levende kokkels werden tot 2005 uit de Waddenzee gevist voor consumptie en ondermeer uitgevoerd naar Belgie, Engeland, Spanje en Portugal. De Waddenboden werd tot een bepaalde diepte afgeschraapt zodat veel Waddenhabitat door de kokkel visserij werd vernield. Beide kleppen van de kokkel zijn tegengesteld gekarteld waardoor de uitsteeksels van de ene klep in de uitsparingen van de andere klep grijpen. Samen met de ribbenstructuur en de algemene bolvormige vorm heeft deze schelp een erg stevige constructie.  Op de schelp zijn groeilijnen parallel aan de onderkant, soort jaarringen. Bij een koude winter is de groei van deze minder en dit is zichtbaar. Verder blijkt er een relatie te zijn tussen het zoutgehalte van het water en het aantal ribben van de schelp.  Via een formule kan men het zout gehalte berekenen. Zoutgehalte( in %)=3.61xR-57.8. Daarbij is R het gemiddelde aantal ribben van een populatie Kokkels.

Japanse oesters:

Deze oester(exoot) wordt door de Zeeuwen “creuses” genoemd is na de uitbraak van de oesterziekte in 1962/63 geintroduceerd ter stimulering van de handel in oesters. Hij is bezig met een enorme opmars en wordt daarbij geholpen doordat hij het zaad van de mossel, de kokkel en platte oester uit het water filtert en consumeert.  In de Waddenzee blijkt de opmars van de Japanse oester echter bij te dragen aan herstel van de mosselbanken die in de jaren 1990 geheel zijn opgevist. Mosselen hechten zich tussen deze Japanse oesters omdat ze zich slecht kunnen hechten en handhaven op openvlakten.

Wadpieren:

Wadpieren zijn tot 25cm lang zitten zo 40cm onder de grond in een U vormige zandkoker.  Deze U vormige buis heeft  een poepuitgang en een zandingang. De tandpasta uitwerpselen zijn goed zichtbaar.  Hij komt dan met zijn achterlijf enigszins aan de oppervlakte waarbij hij door een vogel een deel van zijn achterlijf  kan missen, groeit wel weer aan. De andere kant van de buis bestaat uit een rond gaatje waar het zand in zakt. Wat is nu zo bijzonder aan dit hersenloos diertje: twee dingen!

Headbangen, met zijn kop slaat hij de hele dag zijn zandkoker mooi rond en hard(hier komt het headbangen vandaan) en hij swingt met zijn lijf zodanig( hij heet in het Engels de Rockworm) dat het water aan de poep kant wordt aangetrokken. Dit lijkt niet fris maar zijn uitwerpselen bestaat uit schoon zand).  Het water stroomt naar de kant waar ook zijn kop zit door de zand prop naar buiten waardoor alle voedsel in het water wordt gefilterd. Dit voedselrijk zand eet hij. Seksleven van de wadpier  is enigszins afstandelijk. In oktober bij extreem laagwater, volle of nieuwe maan,  kruipen alle mannetjes uit hun zandkoker om in het weinige water hun zaad te spauwen(belgisch voor uitbraken). Dit zaadrijke water stroom in de U-vormige zandkoker waar de vrouwtjes zijn blijven zitten zodat door het binnen stromende water hun reeds gelegde eitjes worden bevrucht.

De Krabben:

Krabben zijn prachtige beesten, de opruimers van het wad. Ze zijn afval en aaseters, ze worden ook wel de stofzuigers van het wad genoemd en leven op en in het wad. In de winter gaan ze naar dieper water waar het warmer is. Ze lopen zijdeling! Hoe komt dat? Ze stinken zo uit hun bek dat ze liever zijdelingslopen. Grapje,  met 10 poten, 5 aan iedere kant achterelkaar, is het veel moeilijker vooruit lopen dan zijdelinks. Krabben hebben een carbon pantser(calsiumcarbonaat) die als een huisje om hun lijf heen zitten, niet zoals bij ons inwendig de wervelkolom. Om de zoveel tijd  moeten de ze verpantseren. Tegen die tijd recyclingt het vrouwtje voor grootste gedeelte het pantsercarbon, door deze pantserstoffen op te slaan, en daarna zuigt zich dan zo vol met zeewater(70% normale gewicht) zodat ze uit haar pantser barst. Dan is zij erg kwetsbaar want het nieuwe pantser is wel latent aanwezig maar moet nog harden. Dit kan verscheidene uren duren. Op kwetsbare vrouwtjes komen volwassen mannetjes af en hij gaat er boven opzitten om zo haar te beschermen. Voor wat hoort wat zodat hij wordt beloond en ze urenlang tot wel een dag paren(heren). Beide hebben onder hum lijf(buik) een luikje zitten(was rudimentair de staart) die ze openen en buik tegen buik de paring plaats vindt. Ze kunnen zo langdurig paren omdat het mannetje 2 piemeltjes heeft en ook het vrouwtje dubbel is uitgevoerd.(vrouwtje legt erg veel eitjes van daar deze dubbele uitvoering). De mannetjes sterven hierna helaas. Bij de vrouwtjes groeit met het nieuwe pantser ook een schaar die mogelijk een keer heeft moeten loslaten.

Krabben denken dat ze veel groter zijn dan jij en zullen je dan ook  dapper proberen met hun scharen(voorste niet loop poten) je in de tenen of vingers te knijpen als je ze wilt pakken.

Komt vaak voor dat krabben meelifters hebben zoals mosselen, zeepokken, mosdiertjes of een parasiet zoals het krabbezakje.

Het krabbenzakje (deze rankpootkreeftachtige zijn verwant aan de eendenmossel en zeepokken)verstoort de hormoonhuishouding van de krap. Als het vervellingshormoon niet meer geproduceerd wordt, kan de krab niet meer vervellen(aantal maal in hun leven vervellen zij) en groeien de af gestoten ledenmaten niet meer aan. Vooral krabben mannetjes missen scharen.

Als larf hechten ze zich met hun antenne die in zuignapje is veranderd zich vast op hun krabgastheer. Dan stoot de larf zijn hele lichaam af behalve het kopgedeelte dat de vorm van een zakje krijgt en aan de voorkant een holle stekel draagt. Deze boort zich in de gastheer en de daarin getransplanteerde cellen vormen een netwerk dat alle organen van de gastheer omgeeft. Zo onttrekt ze voedsel via de gastheer. In laatste groeistadium breekt het krabbezakje aan de onderzijde van het achterlijf weer naar buiten. In het zakje vindt het ingewikkelde proces van de vorming van voortplantingscellen plaats(vrije rankpootmannetjes bevruchten de eitjes die in het zakje zitten onder het klepje van de krap) die uiteindelijk weer vrij zwemmende larven opleveren. Geinfecteerde krabben kunnen niet meer vervellen. Als dicht groeien met zeepokken kunnen ze niet meer eten en gaan ze op de duur dood.

Zandkokerwormen:

Op het wad zijn in toenemende mate slappe kokertjes(11cm lang) van zandkorrels en kleine stukje schelp en slijm te zien(het lijken net schoorsteentjes die enkele cm’s boven de bodem uitsteken) waarin de  zandkokerwormen leven.  Ze horen bij de ongewervelde dieren en wel bij de gelede wormen, een stam die in dierenrijk met ongeveer 8700 soorten vertegenwoordigd is. Deze stam wordt weer verdeeld in een aantal klassen. De zandkokerworm hoort bij de klasse van de polychaeten, borstelwormen met veel borstels (poly is Grieks en betekent veel, borstel is chaeta in het Grieks). Het goudkammetje, waarvan je op het Noordzeestrand aan de vloedlijn de lege los gespoelde kokertjes kunt vinden, behoort tot dezelfde klasse.

De zandkokerworm wordt 3-4cm lang en heeft een cirkelvormige kroon. Er bevinden zich stekels in de buitenste ring dat als een kam in ongeveer vijf korte, stompe tanden is ingesneden. Ze leven met hun soortgenoten in grote kolonies samen.

Ze leven het liefst in zanderige platen. Met twee lange tentakels schraapt(met lijmachtige stof die langs de tentakels loopt) hij bij hoogwater de waddenbodem af opzoek naar algen, die hij met een transportband van trilhaartjes naar de mond brengt.

Zandkoker wormen groeien massaal sinds een jaar of 5 in het wad omdat  ondermeer het wad en zeewater schoner is geworden. Zandplaten daar aantegen worden daardoor ook losser en moeilijker te belopen. Zandkokerwormen kunnen niet goed tegen strenge winters misschien is dat ook een reden dat ze nu zo massaal optrekken.

Bijzonderonderzoek:

Wadden academie: De architectuur van de biobouwers

Door: Gerbrand Gaaff, datum: 5 februari 2015

Zandkokkerriffen:

In eerder onderzoek is echter uitgevonden dat je een zandkokerwormrif qua sedimenthuishouding goed kunt imiteren met anti-erosiematten, dus brachten matten van kokosvezel hier uitkomst. Drie maanden na de aanleg van het experiment werden de plots onderzocht op veranderingen in de sedimenthuishouding, de flora en de fauna.

Wapenwormen:

Na drie maanden waren de kokosmatten bedekt met een enkele centimeters dikke zandlaag. Op de stukken waar alleen kokosmat lag waren er geen effecten op de gehalten aan organische stof of slik. Op de stukken waar mosselen waren uitgezaaid (met of zonder onderlaag van kokos) was dat anders. Daar had zich meer organische stof opgehoopt, en het slikgehalte was er verdubbeld. Ook de wierbegroeiing was verschillend. Op de experimentele mosselbedjes onder Schiermonnikoog had zich hier en daar blaaswier gevestigd. Onder Terschelling waren de mosselbedjes vrijwel volledig bedekt met zeesla.

De verschillen in de samenstelling van de bodemfauna waren al na drie maanden aanzienlijk. Zo vonden de onderzoekers veel zandkokerwormen in de bedjes met kokosmatten, terwijl in de onbehandelde bedjes wapenwormen dominant waren. Samen met andere organismen die in de wadbodem leven (de infauna), zoals bulldozerkreeftjes en de borstelworm Aphelocaeta, telden de bedjes met kokosmatten gemiddeld 1,6 meer soorten dan de controlebedjes. Onder Schiermonnikoog was dit effect 1,5 keer zo sterk als onder Terschelling. Daar was het grootste effect op de biodiversiteit te meten op de mosselbedjes. Dan gaat het om soorten die op de wadbodem leven (de epifauna): zeepokken, strandkrabben, vlokreeftjes en mosselzaad. De soortenrijkdom was hier met factor 1,4 toegenomen.

Vernieuwend aan dit onderzoek was dat de onderzoekers de data ook hebben geanalyseerd op zogenaamde voedselgilden (feeding guilds). Dat zijn groepen van organismen die een vergelijkbare plek in het voedselweb innemen. Deze analyse levert een maat voor de ecologische complexiteit van een subsysteem. De onderzoekers konden vaststellen dat die complexiteit al na drie maanden spectaculair was toegenomen, zeker in de bedjes met een combinatie van kokosmatten en mosselen.

Bron:

Els M. van der Zee, Elske Tielens, Sander Holthuijsen, Serena Donadi, Britas Klemens Eriksson, Henk W. van der Veer, Theunis Piersma, HanOlff, Tjisse van der Heide, 2015: Habitat modification drives benthic trophic diversity in an intertidal soft-bottom ecosystem. Journal of Experimental Marine Biology and Ecology 465 (2015), 41-48.

Wapenworm:

Ook een worm net als de zandkokerwormen leeft deze in het zand maar maakt lange horizontale gangen en voedt zich met de diertjes en plantjes welke tussen het zand leven. In maart en april worden de eieren in het zand gelegd. De wapenwormen hebben een lichaam met vele segmenten met kieuwen waardoor het dier zuurstofarm kan leven. Er zijn er zo 5000/m2.

Zager en zandzager eten deze worm.

De bruine bolletjes op het wad zijn de
eitjes van de wapenworm (Scoloplos armiger), welke
met een geleistaart verankerd zijn in het zand.
Een foto gemaakt aan de oostkant van texel,
op de drooggevallen waddenzee.

Zeepokken:

In de kalkknobbeltjes(kalkhuisje met twee luikjes) leven 12-armige kreeftjes. Met hun vangarmen wordt het planton naar binnen geharkt.  Bij eb wordt het kalkhuis gesloten. Om uitdroging en zuurstoftekort tijdens droge periode te voorkomen, wordt water ingesloten.  De zeepokken hebben relatief(in vergelijk met hun lengte lichaam) de langste piemel van alle dieren, ze hengelen zo bij de buren naar binnen.

Ontstaan van de Waddenzee:

De voorlaatste ijstijd waarbij het ijs veel zuidelijker kwam(halverwege provincie Utrecht) dan bij de laatste ijstijd, werd daardoor op verschillende plekken (Texel en Wieringen) morene(zwerfkeien, Keileem, kiezels leem en zand) achtergelaten. Deze zware sedimenten veroorzaakte een bepaalde Noordzee stroming mede daardoor ontstond na de laatste ijstijd een strandwal.

Na de laatste ijstijd(100.000-10.000jaar geleden) lag de Noordzee grotendeels droog. Het ijs bleef toen wel veel noordelijker. Je kon naar Engeland lopen. Harde winden bliezen enorm veel zand naar het noorden. Hierna(10.000jaar geleden het Holoceen) liep de Noordzee weer vol en er werd een strandwal langs de hele kust van de zuidelijke Noordzee gevormd met daarachter veenmoerassen. Gedurende de middeleeuwen ontstonden de zeegaten en de waddenzee werd geboren.

Bacteriën:

Er zijn bacteriën  die leven in de diepere donkere zuurstof losse lagen van de wadden bodem. Ze  leven door dode algjes en andere planten en diertjes af te breken. Ze zetten (een sulfaatreducerende bacteriesoort) sulfaatverbindingen om in sulfide. Daar halen ze energie uit. De sulfide stinkt en gaat samen met het ijzer in de zandbodem over in ijzersulfide dat zwart is. Bij de wadden pier stroomt zuurstof houdend water door zijn tube wat er voor zorgt dat de randen weer rood worden omdat ijzersulfide weer omgezet wordt naar ijzeroxide.  De purper-zwavel bacteriën leven ook zonder zuurstof en die lijken op paarse verfklodder. Dan heb je nog de gewone zwavel bacteriën die er uit zien als geelwitten sponzige schuimklodders. Het wad stinkt dan wel naar rotte eieren.

Er zijn nog meer bijzonderheden:

Duitse wetenschappers hebben in de Waddenzee klompjes van enkele tientallen bacteriën ontdekt, die zich gezamenlijk met hun zweepstaartjes voortbewegen en daarbij voor hun richtingsgevoel gebruik maken van het aardmagnetisch veld. Dit soort bacteriebolletjes waren tot nu toe alleen in Noord- en Zuid-Amerika waargenomen!

De MMP’s: klompjes van bacteriën, die behoren tot de Meercellige, Magnetotactische Prokaryoten. “Prokaryoot” betekent: zonder celkern. “Magnetotactisch” betekent dat deze bacteriën in staat zijn om hun weg te vinden met behulp van het aardmagnetisch veld.

Typerend voor MMP’s is dat ze een “pingpong”-beweging vertonen. Deze beweging bestaat uit een fase waarin de cellen met de veldlijnen van het magnetisch veld meezwemmen, afgewisseld met verplaatsingen in tegengestelde richting, zeg maar de heen en weer bacterien. De magnetosomen(dit zijn de structuren waarmee de bacteriën het magnetisch veld kunnen waarnemen) van alle cellen van het klompje staan allemaal dezelfde kant op gericht. Met een röntgentechniek kon worden aangetoond dat ze uit een van nature magnetische vorm van ijzersulfide bestaan.
In het genetisch materiaal van de MMP’s werden genen gevonden die betrokken zijn bij deze sulfaatreductie, dus daarmee is het zeer aannemelijk dat zij dit ook kunnen. Het komt hen daarbij goed uit dat ze niet alleen in staat zijn om te reageren op magnetisme, maar ook op de aanwezigheid van bepaalde chemische stoffen. Deze zogeheten chemotaxis helpt de bacteriën om te bepalen waar ze moeten gaan zitten in de gelaagde wadbodem. Overigens is chemotaxis veel wijder verspreid onder bacteriën dan magnetotaxis. Het blijft vooralsnog onduidelijk welk nut het reageren op magnetisme precies heeft.

Bron: Magnetische bacteriebolletjes pingpongen in de Waddenzee

vrijdag 16 oktober 2009, door Tim van Oijen

Bron: https://www.waddenvereniging.nl/wadweten/1173-magnetische-bacteriebolletjes-pingpongen-in-de-waddenzee.html

Klappende bacteriën door invaltratie van virussen

donderdag 11 januari 2018, door: Jessica Schop

Door de hydraulische druk van het water en type sediment(bij zand dieper)wordt meer of minder zuurstof in de bodem gebracht. Virussen zijn kleiner komen dieper in de bodem dan bacterien. Deze laatste gebruiken zuurstof voor hun mineralisatie; organisch materiaal omzetten in anorganische voedingsstoffen zoals nitraat of koolstofdioxide. Daar waar zuurstof is kunnen bacterien voorkomen met een enorme dichtheden van miljarden cellen per vierkante centimeter. Bacterien kunnen geinfecteerd worden door de biljoenen aanwezige virussen die vaak dieper zitten.

Op het wad is de druk van het getijdewater wisselend aanwezig. Wanneer het eb is verzamelen de virussen zich in de toplaag. De virusproductie in de diepte bleef het zelfde bij afnemende mineralisatie door de bacterien.

Je zou verwachten dat met afwezigheid van water geen voedingsstoffen meer vrij komen doordat de bacteriën niet meer mineraliseren door zuurstofgebrek. Maar hier komen de virussen in actie! Op het moment dat een bacterie geïnfecteerd raakt door een virus, en het virus zich vermenigvuldigt, zal de bacterie uit elkaar klappen. Hierbij komen niet alleen de virussen  vrij, maar ook de celinhoud. Op deze manier spelen virussen een rol in de cyclus van voedingsstoffen in de zee.

 

Bacteriën (blauw) kunnen geïnfecteerd worden door een virus (rood). Doordat het virus zich reproduceert binnen de bacterie, kan de bacterie uitelkaar klappen, waarbij de virussen en de inhoud van de bacterie vrij komt in de omgeving.

Bron: https://www.biw.kuleuven.be/dp/logt/phagesinteraction/Onderzoek.htm

Bronnen

Vandieken, Verona, Lara Sabelhaus, and Tim Engelhardt. “Virus dynamics are influenced by season, tides and advective transport in intertidal, permeable sediments.” Frontiers in Microbiology 8 (2017): 2526.

https://www.waddenvereniging.nl/wadweten/10393-klappende-bacterin.html. schrijver : Jessica Schop

Kiezelwieren, Diatomieeen, algen:

De Koffie bruine kleur die men ziet  je op het wad, zomers massaal, zijn de Benthische microalgen de Kiezelwieren(ofwel diatomeeen).  Zij verzorgen 73-87% van de wereld zuurstof voorziening en onttrekken het schadelijke CO2(kookzuurgas)

Per jaar wordt er totaal 280 miljard ton zuurstof geproduceerd.

Voor elke ton koolstof die gebonden wordt, komt 2,67 ton zuurstof vrij. Algen maken 46% van de zuurstof aan, terwijl 54% op het land gevormd wordt.*

* http://wibnet.nl/

Bron: https://nl.wikipedia.org/wiki/Fotosynthese

Algen leven van lichtenergie(zonnen energie), C02 en water. Via fotosyntese (is een vorm van biosynthese) wordt dmv. zonne energie CO2+water omgezet in zuurstof en glucose(koolydraden=voeding). Dit kan je goed zien op het wad bij voldoende lichtenergie doordat op het koffiebruin zuurstofbelletjes zichtbaar zijn. Groenbruinachtige kleuren komen van de bruine slijmalg.

Algen zijn één- en meercellige in het water levende organismen die geen bladeren, wortels, bloemen en stengels hebben. Toch kunnen sommige soorten, zoals zeewier, relatief complexe structuren aannemen. Algen zijn zogenaamde fototrofen. Dat wil zeggen dat ze alleen licht als energiebron nodig hebben. Evenals hogere planten bezitten algen bladgroenkorrels, waarmee ze zonlicht omzetten in chemische energie (suiker) door middel van fotosynthese. Als bijproduct van de fotosynthese ontstaat zuurstof. Naar schatting produceren algen 73 tot 87 procent van alle zuurstof die voor mensen en andere landdieren ter beschikking staat. Zonder algen zou het leven op aarde waarschijnlijk onmogelijk zijn. Bovendien zijn algen die in de zee voorkomen (het fytoplankton) belangrijk in de voedselketen: algen → kleine kreeftachtigen → kleine vissen → pijlinktvis → orka. Er is op dit moment veel belangstelling voor algen als producenten van voedsel voor de mens of als bron van stoffen die aan voedsel kunnen worden toegevoegd. Je kunt dan denken aan bijvoorbeeld ß-caroteen, dat in het lichaam wordt omgezet in vitamine A en dat vaak als antioxidant aan voedsel wordt toegevoegd. Een ander voorbeeld zijn de omega-3-vetzuren, die van nature voorkomen in visolie en waarvan de consumptie geassocieerd wordt met een kleinere kans op hart- en vaatziekten. Weer een ander product is de stof astaxanthine, een pigment waar zalm rood mee gekleurd word. Het is ook mogelijk om met algen biodiesel te produceren. Er bestaan algensoorten waarvan 30% van hun biomassa uit olie bestaat. Deze olie kan worden omgezet in biodiesel, via een chemische reactie.

Bron: https://www.wur.nl/

Slik binder:

Benthische microalgen Kiezelwieren (diatomeeën) kunnen sedimentkorrels binden door het uitscheiden van mucus. Hierdoor wordt op platen met diatomeeën de kritische schuifspanning voor opwerveling van slibdeeltjes verhoogd en wordt slib vast gelegd. Dit heeft een positief effect op de groei van de diatomeeën, omdat sediment met meer slib ook meer nutriënten vast houdt en meer water. Hierdoor kunnen ook wanneer de plaat droogvalt de algen door blijven produceren (Paterson, 1989; van de Koppel et al., 2001). De effecten van algen op slib dynamica kunnen ruimtelijk groot zijn, gezien het areaal waarin diatomeeënmatten kunnen

Zandkokerwormen:

“Riffen van schelpkokerwormen opgedoken in het wad”.

In de Waddenzee zijn tientallen riffen van schelpkokerwormen gezien. Sommige riffen zijn zelfs groter dan honderd hectare. Die kwamen volgens Arjen Dijkstra, schipper van de Krukel, al twintig jaar niet meer voor

Zandkokerriffen bevinden zich vooral in het middendeel van de Waddenzee, tussen Terschelling en Schiermonnikoog. Wetenschappers zijn blij met de riffen. ,,Schelpkokerwormen zijn zogenaamde bio bouwers. Dat zijn levensvormen waar andere dieren ook baat bij hebben en dus zorgen voor een grote biodiversiteit.” Tegelijk zorgen ze ook voor een sterfte onder de kokkels. ,,Schelpkokerwormen bouwen een soort hoesje om zich heen van zand en kleine schelpjes. Ze houden zand vast waardoor er als het ware een deken van zand over de kokkels komt te liggen en deze mogelijk kunnen stikken.” Daar is geen zekerheid over want het hoeft geen bedreiging van de kokkelstand te betekenen omdat de schelpkoker wormen ook weer een goede voedingsbodem vormen voor mossel- en kokkelzaad. Daardoor kan dit zich weer makkelijk herstellen.”

Bron: Friesch Dagblad, 25 november 2015, pagina 24.

Kokkerworm weetje:

De metamorfose van een dier wordt gedefinieerd als de morfologische, fysiologische en gedragsmatige overgang van een larve naar een juveniel. Er is een veelvoud aan biochemische systemen binnen het organisme dat het verloop van deze transitie beïnvloedt, waarbij verschillende hormonen en neurotransmitters betrokken zijn. Op DNA-niveau wordt de metamorfose geregisseerd door de expressie van genen die coderen voor de eiwitten in kwestie.

Uit Amerikaans onderzoek aan de kokerworm Hydroides elegans is meer inzicht verkregen hoe de bacteriën nu precies de metamorfose inleiden. De wetenschappers ontdekten dat een bepaalde bacteriesoort een soort staartachtige structuren vormt. Wanneer de larve daarmee in contact komt, blijkt via de zogeheten MAPK-eiwitten de expressie van bepaalde genen te worden veranderd waardoor de metamorfose start. Hoewel dit niet zeker is, is het aannemelijk dat vergelijkbare processen ook in de kokerwormen van de wadplaten een rol spelen. De Amerikaanse onderzoekers gaan er zelfs van uit dat ook bij andere diergroepen die onder invloed van bacteriën een metamorfose ondergaan, dit het geval is.

Bron: https://www.waddenvereniging.nl/wadweten/9440-gedaanteverandering-door-een-bacterie.html

Strandgapers:

Zijn grote(15cm) ovaal(elliptische) vormige schelpen waarvan de kleppen een beetje open staan(gapen). Dit komt door de nogal dikke Sipho.

De schelprand staat bol, waardoor beide schelphelften niet precies op elkaar passen (het zogenoemde gapen), door het gat steekt in levende exemplaren het Siphon. De mantellijn heeft een duidelijke bocht die ongeveer tot het midden van de schelp reikt.

Bron: https://waarneming.nl/soort/info/8600

De schelp heeft een spitse voorkant en een afgeronde achterkant. Ze leven zo 40cm diep in modderige zanderige bodem en dmv. hun zeer lange sifo(in- als de uitstroombuis die niet geheel binnen de schelp teruggetrokken kan worden en bedekt is met periostacum*) die uit de bodem steekt kunnen ze leven. Geregeld persen ze afgewerkt water uit de sipho door met een ruk  deze in te trekken als ze door wadlopers verstoort worden. Je ziet dan een fonteintje uit de bodem opsluiten.

Strandgapers leven tot zo’n zeventig meter diepte, maar komen vooral in de bovenste tien meter veel voor. Grote schommelingen van het zuurstof- en zoutgehalte worden goed verdragen.

In Amerika eet men graag de vlezige schelpdieren. De strandgapers zijn een veel gewild ingrediënt van de ‘clam showder’, een dikke soep waarin veel scheldieren zijn verwerkt.

De Strandgaper is een filterfeeder en haalt met behulp van zijn siphon (adembuis) micro-organismen (flagellaten) en detritus uit het water.

Verder bleek uit de logistische regressieanalyse dat de Strandgaper tot ongeveer 7.5 meter onder het gemiddelde waterniveau voorkomt.

Bron: https://publicwiki.deltares.nl/display/HBTHOME/Strandgaper+-+Mya+arenaria

Oude Strandgapers uit Nederland

In een artikel in het Netherlands Journal of Geosciences presenteren vier auteurs onderzoek waaruit blijkt dat de Strandgaper ook in Nederland al in de 13e tot 15e eeuw voorkwam. Deze resultaten ondersteunen de theorie dat deze soort door de Vikingen – opzettelijk of per ongeluk – van de kusten van Groenland en noordoost-Amerika mee teruggebracht is naar Europa.

Exoot … of toch niet?

Daarmee is de Strandgaper één van de oudste transatlantische exoten die we kennen. Tenminste … als er al sprake is van een exoot. De soort kwam hier immers al eerder voor, vanaf het laat-Plioceen (3,6 miljoen – 258.000 jaar geleden) tot aan de ijstijden van het Pleistoceen. Bijzonder aan deze soort is dat hij in het Pleistoceen uitstierf in Europa.

Bron: http://www.spirula.nl/strandgaper-langer-nederland-dan-gedacht/

https://www.cambridge.org/core/journals/netherlands-journal-of-geosciences/article/are-medieval-mya-arenaria-mollusca-bivalvia-in-the-netherlands-also-clams-before-columbus/CDA488AB17BE4A793E631BFDE3CBEFA7

De soort doet aan suspensie- of filtervoeding: ze nemen zeewater op, filteren dit over hun kieuwen en halen hier het nodige voedsel uit. Ze nemen vooral organisch materiaal, algen, kwallen, vissen en microscopisch kleine plantjes en diertjes op. Gezien strandgapers zich ingraven, staan ze niet onmiddellijk in contact met het zeewater. Dankzij twee ‘trechters’ of sifo’s staan ze in contact met het zeewater (zie figuur): één trechter dient als instroomopening, terwijl langs de andere het water opnieuw uit het dier gepompt wordt. Een volwassen strandgaper kan zo op één dag tot 50 liter zeewater filteren [14][15].

Bron: http://www.coastalwiki.org/wiki/Strandgaper

*Het periostracum is een dunne organische coating of ‘huid’ die de buitenste laag is van de schaal van vele dieren met schaal,

Bron: https://en.wikipedia.org/wiki/Periostracum

De strandgaper is bekend uit Miocene afzettingen van de noordelijke Pacifische Oceaan. Tijdens het Plioceen, zo’n 3,5 miljoen jaar geleden, bereikte de soort de noordelijke Atlantische Oceaan als onderdeel van een grotere invasie. In onze omgeving heeft hij het volgehouden tot ongeveer 1,8 miljoen jaar geleden, in de tijd dat de ijstijden sterk in intensiteit toenamen. De strandgaper overleefde wel in de Stille Oceaan en aan de westkust van de Atlantische Oceaan. Vanuit deze laatste regio is hij met de Vikingen rond 1300 opnieuw in Europa ingevoerd. Vermoedelijk zijn het jonge exemplaren geweest, die in stenen en zand op de bodem van vikingschepen hebben overleefd.

Bron: http://www.geologievannederland.nl/fossielen/ongewervelden/strandgaper

http://www.wadgidsenweb.nl/wadgidsenweb/exjoomla/strandgaper-voor-columbus.pdf

Wadslakjes:

Huisje is vrij dun en klein, opgebouwd uit 6 tot 8 windingen en voorzien van een spitse top. Het oppervlak van de schelp is vrijwel glad, alleen fijne groeilijnen te zien.(0.8cm). Bij eb graven ze zich 1cm in en bij vloed drijven ze op een vlot van slijmbelletjes aan de onderkant, ondersteboven met wind en golven wegdrijft. Ze voeden zich met kiezelalgen, bacterien en detritus maar zijn zelf ook voeding voor veel beesten. Soms spoelen ze met honderdduizenden aan op het strand en kunnen daar 5 dagen overleven. De ontlasting van deze Wad slakjes kit het zand en slik aan elkaar zodat de bodem minder snel weg spoelt. Soms zijn er 200.000/vierkante meter aanwezig, zwart van de slakjes.

Kanoeten: de Legende

-Deense koning knoet of kanoet dacht dat hij de getijde golven kon tegen houden. De van de Engelse kust afkomstige legende zegt dat de koning met zijn manschappen op het strand de opkomende vloed kon terug dringen. Hij moest steeds wijken voor de zich steeds verplaatsende vloedlijn(gedrag van de zandlopers). Een overeenkomst tussen de koning en de vogel is het leven met de getijden aan de kust-

Kanoeten zwieren vaak in grote groepen door de lucht. Afstand, richting buurman en sturen in gemiddelde richting van de groep. Ze hebben een beter gehoor en zicht dan meeste zoogdieren.

Gebonden aan zeekusten ivm. zeewater, in zoet water worden ze ziek.

Nu zijn er buiten de randen van de oceanen nog gebieden genoeg waar kanoeten zowel een geschikte bodem als geschikte prooien zouden kunnen aantreffen. Maar dat zijn zoetwaterbekkens, en zoetwaterbekkens zijn vergeven van de parasieten en de ziektekiemen. Kanoeten missen het immuunsysteem om zich daartegen te verdedigen. Misschien is dit een aanpassing aan de nagenoeg steriele terreinen (de kou van de toendra, de ziltheid van het wad) waarin ze gewend zijn te vertoeven. Maar het kan ook andersom zijn: dat een gebrekkig immuunsysteem ze ooit heeft gedwongen om zich in dergelijke terreinen terug te trekken. De variatie in hun DNA is in ieder geval gering en dat maakt ze voor parasieten en ziektekiemen erg kwetsbaar.

Kanoeten ontwikkelen een grotere maag als ze veel harde schalen moeten kraken. De Siberische kanoet met een grotere maag eten per tijdseenheid in verhouding meer venusschelpen dan de giftige cirkelschelpjes. Dit bleek niet een gevolg te zijn van de sterkte van hun maag. In een experiment hebben de onderzoekers dieren met een grote maag op een zacht dieet gezet, waardoor de maag kleiner werd. Eenmaal weer vrijgelaten, gingen de dieren direct weer veel de moeilijk te kraken soorten eten. De dieren gingen dus uit van hun eerdere ervaring en zullen in het begin wat harder werken om hun gewoonten weer eigen te maken.

Hij steekt zijn snavel in de bodem en lokaliseert zijn prooi met behulp van de

drukverschillen die hij bespeurt. Hij kan zijn prooi voelen zonder die direct aan te raken. Dat maakt het hem mogelijk zijn voedsel heel efficiënt op te sporen.

In de punt van de snavel: via drukverschillen rond een voorwerp in nat zand tot op 10cm diepte. Is de enige vogel die dat zo doet. Andere gebruiken trillingen die ze uitsturen en reflecties daarvan opvangen met de snavel(Echo) of een snavel(Australische vogelbekdier) die gevoelig is voor elektrische(of eigenlijk elektromagnetische velden). Ieder levend organisme, of het nu een worm, een slak of een vogel is, heeft zo’n veld, aura, om zich heen.

Bron: Waarom nonnetjes van Theunis Piersma

Uit studies aan kanoeten die de Waddenzee aandoen om “bij te tanken” bleek dat hun maag zo sterk en gespierd is, dat nonnetjes met schelp en al opgegeten worden om ze daarna te kraken. De verteerde eiwitten worden in lichaamsvet omgezet en dienen als reserve als de kanoetstrandlopers hun lange reis naar Siberië

http://www.vliz.be/vleet/vleet_xml/images/grafiek-kanoet-ned.jpg

Vlak voor vertrek weegt(150gr) de Kanoet 2x zoveel als bij aankomst(na 5000-16000km tussen broed en overwinter gebied). 1 tot 3 weken voor vertrek en tijdens de reis verteert de Kanoet een deel van de maag(weegt normaal 10-15gr) halvering komt voor. Vergroot hart en longen onderweg. Hoge transportkosten bij grote maag tov. Scholekster die schelp open breekt en dus een kleinere maximale maaginhoud kent.

Al zijn kanoeten ongeveer vijf keer zo licht als Scholekster , hun maagdarmkanaal blijkt even zwaar. Bij een Kanoet  gaat de nauwe slokdarm namelijk meteen over in de spiermaag waarbinnen, in een kleine holte, de ingeslikte schelpen worden gekraakt. De gekraakte schelpen worden vervolgens meteen doorgesluisd naar de darm. Als bij Kanoeten de gekraakte schelpen de darm bereiken, moet het hele verteringsproces nog beginnen. Daarom is het logisch dat kanoeten naast een vrij zware maag ook een relatief zware darm hebben.

Bron: Waarom nonnetjes van Theunis Piersma

Scholekster: Eurasian Oystercatcher

Van de Scholekster werd hun territorium gedrag en broedsucces door universiteit Groningen onderzocht. Blijkt dat hun samenleving overeenkomsten heeft met die van ons. Ze broeden aan en op het wadrand. De best plek is vlak aan de rand van het wad daar waar het voedsel met minder vlieguren veelvuldig aanwezig is. Het onderzoek laat zien dat er twee manieren zijn om de beste en meest geschikte broedplaats te veroveren. De beste broedplekken worden namelijk bezet gehouden door alreeds succesvolle paren die daar wel 30jar kunnen terug keren. Dat zijn de hokkers(vvd’s) die vechten voor de beste plek en voeden hun kinderen ook zodanig op. Eenmaal hokker altijd hokker. De wippers(PvDA’s) zijn de scholeksterparen die tweederangs zitten verder weg van het wad. En ook hier geldt een maal wipper altijd wipper. De Hoppers worden als het ware met een zilvere lepel geboren. Een hopperterritotium levert gemiddeld 0.65 jongen per jaar en een wipperterritoruim 0.2 jongen per jaar. De jongeren (Floaters) krijgen hun sociale status mee van hun ouders! What is new!. De floaters verzamelen zich in zgn. Scholekstersozen, net als onze hang jongeren. De floaters mogen van de ouderen nog niet naar de mosselvelden(het echte voedsel) zij moeten het doen met de veel kleinere nonnetjes. Vandaar ze vaak meer in het binnenkwelderland zitten.

Een scholekster speelt een kreupele, als zijn nest bedreigt wordt, om de belager weg van het nest te lokken.

Ook blijken Scholekstervrouwtjes hun mannen aan te sporen tot veelwijverij. Van zo “kijk mijn mannetjes eens wat een kerel”. Afblijven dus.

Weduwe vrouwtjes of alleenstaande vrouwtjes die nooit aan de man zijn gekomen en dus nooit hebben kunnen broeden proberen met geweld hun buurvrouwen te verjagen. Deze bloedige gevechten eindigen soms in een patstelling. Ze kunnen niet van elkaar winnen en geven beide niet op. Dit verbindt, het mannetje heeft nu twee vrouwtjes. Bij agressieve polygynie maken beide vrouwtjes elk een nest. In andere gevallen stoppen de vrouwtjes hun vijandelijke acties en gaan met het mannetje op 1 nest verder; cooperative polygynie. In beide gevallen gaan legsels groten- deels of helemaal verloren. De eieren koelen af of vallen ten prooi aan rovers. In het eerste seizoen levert de veelwijverij geen van de drie vogels voordeel op. Maar de indringerster heeft een volgend seizoen wel meer kans op een beter territorium plekje.

Scholeksters copuleren vaak en opzichtig met elkaar. In het geval van een trio gaan ook beide vrouwtjes een lesbische relatie met elkaar aan. Dit opzichtig copuleren heeft meer een signaalfunctie dan een voortplantingsfunctie. Het moet indringers afschrikken, eendracht maakt macht. Wij horen bij elkaar en zullen onszelf, indien noodzakelijk verdedigen.

Scholeksters blijven meestal hun hele leven- soms wel 30jaar- bij elkaar en komen steeds terug naar zelfde territorium ook…. als er minder te eten valt bijvoorbeeld tgv. toenmalige kokkelvisserij(dier is daarin erg conservatief).

Maar wanneer een van beide toch overloopt naar een ander, dan blijkt deze echtbreker er meestal beter van te worden, terwijl de in de steek gelaten partner er niet meer in slaagt nakomelingen voort te brengen.

Opvallend verder is dat de snavelvorm en grootte van de Scholekster aangepast is aan het gebied waar deze voeding zoekt.

Wulp: Eurasian Curlew staat op de rode lijst

Vrouwtje heeft nog langere snavel dan mannetje omdat zij veelvuldig voedsel zoekt om de jongen te voeden. Daaraantegen heeft, in het voorjaar , het mannetje een prachtige baltszang(vrouwtjes kunnen er ook wat van) met aanzwellende fluittonen en lang aangehouden trillers. De Wulp is met recht de meest melodieuze zanger(ster) van het wad. Hij laat dit horen tijdens een baltsvlucht, waarbij hij na een kort boogje met snelle vleugelslagen uit zweeft op stilgehouden vleugels als in een balletvoorstelling.

In de broedtijd maakt het mannetje meerdere kuiltjes om als nest te dienen. Het vrouwtje kiest één van deze kuiltjes en bekleedt het met gras. De vogels keren jaren achter elkaar terug naar hetzelfde broedgebied. In de winter trekt een groot gedeelte van de Nederlandse wulpen naar Zuid-Europa of Afrika. Wulpen die in het noorden hebben gebroed trekken twee keer per jaar door Nederland of blijven er overwinteren.

Paren in broedbiotoop (ook rustende of foeragerende paren), territoriaal gedrag (zang, baltsvlucht; maar zie hieronder) en aanwijzingen voor nest: wakend mannetje (vaak binnen 100 m van nest met broedend vrouwtje), bezoek aan vermoedelijke nestplaats (vrouwtje sluipt op karakteristieke wijze, ‘met de hand schuin in de zak’, weg van het nest), alarm (fel reagerend op indringers zoals kraaien en roofvogels), paar met kleine jongen (verplaatsen zich echter snel over honderden meters).
LET OP: Doortrek tot in april en over zomeraars regionaal (Waddengebied!) heel normaal, maar zulke vogels houden zich in groepen op, veelal buiten broedbiotoop en vertonen geen binding aan terrein. Beste inventarisatieperiode is eind maart en april (zangpiek); daarna verdwijnen mislukte broedparen (bij Wulp heel gebruikelijk: hoge nestverliezen) om soms elders (tijdelijk) op te duiken. Zowel parners als buren worden begroet met trillend of jodelend geluid dat door beide geslachten wordt voortgebracht. Dit maakt het karteren van paren lastig; let op geslachtskenmerken (mannetje kleiner en met kortere snavel dan vrouwtje). Baltsvlucht wordt vaak over grote afstand uitgevoerd; let op waar de vogel landt (al kan dit ook het voedselgebied zijn). https://www.sovon.nl/nl/wulp

In het vroege voorjaar hebben de mannetjeswulpen een territorium. Ze maken zich bekend door een indrukwekkende baltsvlucht en jodelend gezang. Na het uitbroeden van de eieren komt het voor dat het vrouwtje de zorg voor de jongen verder overlaat aan het mannetje. Ze vertrekt dan alvast naar het zuiden of bemoeit zich er gewoon niet meer mee. De verzorging van de ouders stelt sowieso niet zoveel voor. De jongen zoeken zelf hun voedsel. De hulp van de ouders bestaat uit bewaking en warm houden van de kuikens. De bewaking van het nest wordt op twee manieren uitgevoerd. Kraaien, kiekendieven en ander gespuis van die grootte worden aangevallen. Zijn de vijanden te groot, dan gebruikt de wulp een andere tactiek. Op een duidelijk zichtbare plek doet de ouderwulp alsof het gewond is. De aanvaller ziet een gemakkelijke prooi en gaat er achteraan. Wanneer de aanvaller dichtbij is springt de wulp verderop en lokt de vijand zo weg van het nest.

http://www.waddenzeeschool.nl/

Eidereenden: Common Eider, staat op de rode lijst

Mannetjes hebben opvallend prachtkleed, felle kleuren, wit en zwart, met een olijfgroene vlek in de hals en een roze borst. Vrouwtjes zijn bruin met zwarte streken. Dikke sterke kop en snavel. Ze vormen een krachtige driehoekige vorm, geschikt voor het openbreken van schelpdieren. Aan het einde van de snavel bevindt zich een hoornige ’tand’, waarmee Eiders de sluitspieren van schelpdieren kunnen bewerken. Eiders zijn zee-eenden die duikend hun voedsel zoals mossels en kokkels bemachtigen en deze vervolgens in het geheel doorslikken. Het is een snelle vlieger die (in horizontale vlucht) 113 km per uur haalt. In tegenstelling tot veel andere eenden maken Eiders tijdens het duiken ook gebruik van hun vleugels.

De vrouwtjes plukken donsveren uit de borst om hun nest te bekleden.

Deze borst dons pluizen zitten aan elkaar geklit, zodat de wind ze niet kan wegwaaien. Het dons weegt twee keer niks en heeft oneindig veel fijne haartjes. Deze haartjes sluiten de koude lucht in, verwarmen deze en ontwikkelen op die manier een uniek slaapklimaat.

Vroeger werd dit dons verzameld en verkocht(tegenwoordig ganzendons)

Er vindt op het water klasjes plaats met wel 150kuikens, de jonge Eiders en oudere vrouwtjes helpen hierbij.

De vogels langs de kust blijven in de winter meestal in Nederland.

Ze kunnen wel 10m duiken. In de snavel zitten gevoel sensoren zodat de eider is staat is de kwaliteit van een schelpdier te beoordelen(vlees schelp verhouding).

In de jaren 80 werd het aantal Eiders geschat op 62000, met een consumptie van 650gram scheldiervlees per dag wordt de totale voedselgebruik op 14.7miljoen kilo schelpvlees per dag geschat alleen al in de Waddenzee. In de sterke maag worden de geheel ingeslikte schelpen vergruist. De schelp resten uitgepoept. Het in eventuele zoute water wat in vloedbaan is terechtgekomen wordt door klieren via de neusgaten afgevoerd.

Door deze enorme voedsel behoefte is de eider ecologisch gevoelig. Minder jonge mosselen, massale sterfte(1999/2000) doordat grote hoeveelheden garnalen de larven van schaldieren aten.

Er broeden 750.000 Eiders in noord Europa waarvan 30% overwintert in de Waddenzee. Voor wat betreft de Eider kunnen we veronderstellen dat het ecologische goed gaat met de Waddenzee.

Het woord eider is verwant met het IJslandse woord æðarfugl, dat donsvogel betekent. Ook de wetenschappelijke naam Somateria mollissima duidt op het dons; het betekent zoveel als vogel met zeer zacht wollichaam.


Eiderdons, waardevoller dan goud
Eiderdons is een uiterst uniek, zeldzaam luxueus „eerste klas product” van de natuur. Het is een geschenk van de pooleenden aan de bewoners van de poolcirkel. Het is de dank van in het wild levende dieren aan de mensen met wie zij een leefgemeenschap vormen. Het is iets unieks.

Eidereenden leven ergens ver weg in de felle vrieskou van de Poolzee. Ze zijn zeer schuw, leggen echter gedurende de tijd dat ze eieren leggen hun schuwheid voor de mensen voor een korte periode af. Niet voor alle mensen, maar alleen voor de mensen van een bepaalde familie, de familie die al voor hun moeder zorgde. Wat betekent zorgen? De „gastfamilie”, die uit mensen bestaat, bereidt de nestbouw van de eidereenden, die hen ieder jaar bezoeken, zorgvuldig voor. Kuilen of niet meer gebruikte autobanden worden met hooi bekleed. Iedere eidereend neemt een van de nesten in zijn bezit. Door het hormoonproces tijdens de rui zit hun buik dons nog zeer los. Dit dons is in de koude hel tussen de ijsbergen en de vulkanen volmaakt gerijpt. Door het uittrekken van de veren verandert de eend het nest van hooi in een weldadig donsparadijs, klaar om de eieren te ontvangen. Rondom deze wereld vol vrede loert echter de dood. Op de rotsen en bomen zitten de hongerige zeeadelaars, ergens in de duisternis zie je donkere schaduwen van vossen, die op de loer liggen. Eieren en jonge eenden zijn voor hen een Godsgeschenk.
De boer zal daarom de koude nachten met het geweer in de aanslag op zijn knieën doorbrengen. Maar hij verdedigt de eidereenden kinderen niet alleen met het geweer. Als de eendenmoeders hun nesten verlaten om te drinken, vervangt hij het vochtige dons zorgvuldig door nieuw hooi. Vocht laat de eieren verrotten.
Door de symbiose mens-dier ontstaat er iets unieks. De biografieën van bepaalde eendenfamilies zijn eng verbonden met de levensloop van bepaalde boerenfamilies. Dat is net zo uniek als de kwaliteit van dit dons.
Het verschil met ander dons is dat de separate veertjes niet losjes aan elkaar hangen, maar ze klonteren samen, zodat ze door de wind niet weggewaaid worden. In heel hun bestaan zijn ze een antwoord op de bittere kou en wie een van deze aan elkaar gekleefde eiderdons veertjes in de hand neemt, beleeft iets magisch. Er ontwikkelt zich meteen een zacht warmtegevoel dat de huid mild stimuleert, alsof je moederliefde voelt.
In dit mysterie worden de eendjes geboren. En de dag komt, waarop de eendenfamilie naar het water waggelt en de „huisdieren” zich weer in schuwe wilde dieren veranderen. Wat ze achterlaten is een kostbaar geschenk aan hun gastheren en beschermers: kleine nietige hoopjes van het kostbaarste dons. De boer verzamelt ze gram voor gram en brengt ze naar een verzamelplaats. Het dons is door uitwerpselen, hooi en zand verontreinigd. Het reinigingsproces verlangt naar ervaren menselijke handen en duurt vele uren. De grootte van de oogst varieert van jaar tot jaar en daardoor ook de prijs op de wereldmarkt. Dat is te vergelijken met een ander zeldzaam natuurproduct, de truffels.

Je kunt met recht zeggen:
Deze kostbaarheid van de natuur is waardevoller dan goud.

Bron: http://www.dauny.com/nl/produkte/eider/eider/eiderente.html

Bergeenden: Common Shelduck ook op de rode lijst.

Bergeenden zijn grote eenden iets kleiner dan de ganzen. Mannetjes hebben een knobel op hun snavel dat is enige verschil met de vrouwtjes(iets kleiner). Beide zijn goede ouders. Ze zoeken zodanig veel in het slik(over het hele wad) naar wormpjes en slakken dat ze bij langdurige vorst sterven ze van de honger. Om te broeden zoeken ze naar beschermende holen die ze erg goed beschermen. Opvallend is dat de uitgekomen kuikens direct naar het water waggelen(kan een lange weg van enkele kilometers zijn) en dan zijn ze natuurlijk erg kwetsbaar zijn voor meeuwen en andere rovers. Eigenaardig is dat maar ongeveer de helft van de paren tot broeden overgaan. In de Duitse bocht maar ook tegenwoordig onder Harlingen(de Meep-Zwarte Haan-Friese kustgebied met veel slijkgarnalen en geen scheepsvaart dus rust), veilige open zoute water, zitten in augustus tijdens het ruien zo 150.000 bergeenden die dan vier weken niet kunnen vliegen.

Op het wad vinden bergeenden van alles van hun gading. Groenwieren, maar ook kleine nonnetjes, kokkeltjes en wadslakjes zijn belangrijke prooien. Opmerkelijk is dat uit onderzoek naar de samenstelling van de uitwerpselen van de op het Friese wad ruiende bergeenden blijkt dat de vogel dankt zijn naam aan het grote aantal jongen dat hij kan grootbrengen (bergen) of de manier waarop hij zijn eieren verbergt, in holen.

Verder kunnen bergeenden nogal bazig zijn en in het broedseizoen zelfs vrij agressief.

(Prof. Dr. K.H. Voous, Vogels, 1989 mei/juni)

Wanneer het waar is dat de structuur en de bouw van ganzen primitiever en het baltsgedrag minder gespecialiseerd is dan die van eenden, dan zijn Bergeenden grote, stevige eenden en geen ganzen. Als bij alle andere eenden hebben Bergeend-woerden een grote, zefls dubbele kraakbeenblaas verbonden aan het diep in de borst liggende stemorgaan (syrinx). Daarmee zijn zij in staat hoge, fluitende geluiden voort te brengen die opmerkelijk verschillen van het diepe gak-gak dat vrouwtjes maken. Niet gansachtig zijn de modder-zevende, watertrappelende en grondelende foerageermethode en het bijna uitsluitend uit kleine diertjes bestaande voedsel: bij ons zijn dat wadslakjes, kleine kokkels en andere schelpdieren en kleine kreeftjes. Aldus wordt de Bergeend bij de in bouw en gedrag minst gespecialiseerde groep van eenden ingedeeld.

Drieteenstrandloper: Sanderling

Rent snel voor de golven uit op het strand, spurtend langs de vloedlijn.

Minder wadvogel en meer strandvogel dan andere strandlopers.

Gitzwarte poten en snavel, géén achter teen maakt hem een bijzondere steltloper.

Kleine krabbetjes, garnalen, schelpdieren, wormen en insecten. Insecten (tweevleugeligen, kevers, vlinders en rupsen) vooral in broedtijd. Pikt en boort met snavel. Gebruikt waarschijnlijk geur, tast, smaak én zicht om voedsel te vinden. Hun grootte in aanmerking nemend zijn het formidabele vliegers. Vanuit Groenland, waar ze broeden vliegen ze naar Europa, sterken aan op de Hollandse stranden en vliegen vervolgens nog eens door naar West-Afrika, waar ze overwinteren. En dan te bedenken dat ze vaak minder dan 50 gram wegen….

Kwallen:

@ Kwallen komen al zeker 600 miljoen jaar in de wereldzeeën voor

@Kwallen zijn holtedieren* die het grootste deel van hun leven met de stroming mee door het water zweven. @Kwallen kunnen zich maar beperkt actief voortbewegen.

@Langs de Nederlandse kust leven vijf soorten kwallen: oorkwal, blauwe haarkwal, rode haarkwal, kompaskwal en zeepaddenstoel. Ondanks hun naam zijn ribkwallen** geen echte kwallen, maar een aparte diergroep. Soms vind je op het strand een bezaantje***, een holtedier dat op een kwal lijkt maar het niet is.

@ Kwalen bestaan bijna volledig uit water(96 a99%), daardoor zweven ze in het water.

@Bij aflandige wind, wordt door de onderstroom de kwalen op het strand geworpen.

@Kompaskwal te herkennen aan 16 bruin gouden streepjes  die zich in tweeen splitsen vanuit het midden(32 windstreken van een kompas).

@Met warmte gedijdt een kwal goed.

@Ze behoren in het water, in zee of in een strandplas of Zwin.

@Opbouw vd. kwal: hij is klokvormige met holte aan de onderkant.

@ er zijn ook spieren, rondom, kringvormig om de klok lopen, die zich samentrekken dan wordt water uit de klok weg geperst. Door deze druk aan een kant schiet de kwal weg.

@Er is nog een zenuwstelsel dat de ritmische slag en dus de voortbeweging regelt.

@In evenwicht blijven, bovenkant boven, komt door dat er in de rand van de klok een groot aantal evenwicht orgaantjes zitten.

@stelsel van net kleine blaasjes met een steentje erin wat drukt op een zenuwuiteinde. Elke verandering wordt verklikt. Niet zichtbaar met blote oog.

@in de rand zit zelfs ogen, primitief alleen licht donker.

@Langs de rand van de klok vinden we tentakels, soms erg lang met netelcellen.

@ doorzichtbaar en dus niet zichtbaar, een pijltje met een draadje, eigenlijk een buisje. Als zo’n cel geprikkeld wordt, schiet het pijltje naar buiten en veroorzaakt een wondje.

@daarin laat het buisje het gif(beetje) vloeien.

@ als een vis door duizende van die vergiftige pijltjes getroffen wordt sterft deze.

@via de mondlappen wordt het voedsel naar de mond van de kwal gebracht.

@Noorse kunst komen kwallen voor met een klokdoorsnede van 1m., bij ons niet groter dan 50cm.

@tentakels van 20 a 30m lang

@ paar dagen koorts, rode brandige vlekken.

@blauwe haar kwal kleiner maar venijnig.

@meest voor komende kwal is de blauwige paddestoelvorm hebbende, de paddestoelkwal.

@De zeepaddenstoel (Rhizostoma octopus) is een bolle kwal, die tot 50 cm in doorsnede kan uitgroeien. Ze zijn meestal lichtblauw. De kwal in zwemhouding lijkt op een paddestoel. Onder de koepel is er een steel. Kenmerkend zijn de acht lobben (mondarmen), die vanaf de mondopening naar beneden hangen. Randtentakels ontbreken. Zeepaddenstoelen prikken niet. Ze komen zeer algemeen voor in de Noordzee, en spoelen, vooral in het najaar, vaak massaal aan op het strand. Zeepaddenstoelen leven van plankton.
@ ze zijn ongevaarlijk, tentakels zijn kort en de pijltjes dringen niet door in de huid.

@meestal zuigen ze door de mondlappen, die hol zijn,  kleine deeltjes naar met het water naar binnen.

@Als vis gedood is door de pijltjes scheid de kwal verteringsappen af. De soep die zo ontstaat wordt naar binnen geslurpt.

@Kompaskwal is mooi, 30cm, tentakels en mond lappen kunnen wel 30cm worden. Deze kwal veroorzaakt geen overlas.

@koggelkwalletjes, 2 cm, kristalhelder, zeedruif genoemd.

@ Kwallen kunnen een deel van hun leven tweeslachtig zijn. Mannelijke en vrouwelijke exemplaren stoten gelijktijdig hun voortplantingscellen uit.

@mannetjes geven zaad via de mondopening in het water.

@vrouwtje bewaart eicellen in een holte. Met het voedel wordt ook de zaadcellen naar binnen gezogen waardoor bevruchting kan plaats vinden.

@larfje, vasthechten, groeit uit tot poliep met tentakels. Via insnoering, nieuwe poliepen,, stapel scholteltjes.

@poliep toestand kan maanden of wel jaren duren.

***Bezaantje

Het bezaantje is geen echte kwal, maar een kolonie van poliepjes, die samenleven. Ook het beruchte Portugees oorlogsschip is zo’n kolonie. Er zijn poliepen met verschillende functies: eten, voortplanten, afschrikking. Samen vormen ze een ovale schijf, die op de golven drijft. Op deze ronde schijf heeft een bezaantje een driehoekig zeil. Met het zeiltje bevaart een bezaantje de wereldzeeën. Soms steekt een groep bezaantjes vanuit het Caraïbisch gebied de oceaan over, en belandt zo aan de Europese kusten

@Normaal gesproken wordt de kwal tijdens de winter weer een poliep, maar als de winter mild is, kan de kwal zich verder ontwikkelen. Het komt voor dat dergelijke kwallen aanspoelen. Maar doordat de winter zacht was hebben veel kwallen deze overleefd en zijn ze enorm gegroeid. Een spectaculair beeld dus en gelukkig zijn ze niet gevaarlijk.

@De oorkwal (Aurelia auritais) is een veel voorkomende kwal in de Noordzee. De kwal bezit een klokvormig lichaam dat ongeveer 40 cm. groot (doorsnee) kan worden. De klok bestaat uit een geleiachtige massa tussen twee lagen cellen.  De tentakels bevatten netelcellen die niet gevaarlijk zijn voor de mens. De oorkwal dankt zijn naam aan de vier ovaalvormige voortplantingsorganen die van de bovenkant goed te zien zijn. De kwal voedt zich met kleine visjes en kreeftachtigen die tegen zijn tentakels opbotsten. De netelcellen verlammen de prooi en die wordt door de mondtentakels naar de mondopening geduwd.

jlambus

Sinds 1954 zijn er al minimaal 5567 gevallen bekend van dodelijke vergiftiging door een dooskwal. Het gif van deze kwallen behoort tot de sterkste in de wereld, en het grote probleem is dat het zoveel pijn doet dat slachtoffers vaak de kust niet meer halen.

@Een kwal heeft een plaats in het ecosysteem, zoals elk beest. Een kwal eet visjes en kreeftjes en dient als voedsel voor onder andere tonijnen, haaien en zeeschildpadden. Zonder de kwal zou het ecosysteem verstoord zijn. Zo kunnen er bijvoorbeeld heel veel kreeftjes komen omdat ze minder worden gegeten, waardoor het ecosysteem nog verder verstoord wordt, etc.

Weetjes over kwallen

    • • Kwallen komen al meer dan 650.000.000 jaar op aarde voor, zo weten we uit fossiele vondsten en dus al op de aarde voordat er dinosauriërs waren.
    • • Kwallen bestaan voor meer dan 95 procent uit water.
    • • De meest dodelijke kwal ter wereld, de Chironex fleckeri, ook bekend als Australische zeewesp of zeewesp bevat genoeg gif om 60 mensen te doden en is verantwoordelijk voor meer sterfgevallen onder mensen, dan welk ander zeedier ook.
    • • Kwallen hebben geen hersenen, geen bloed en geen zenuwstelsel.
    • • Kwallen gebruiken een vorm van jet voortstuwing om te zwemmen. De pompen het water achteruit door het lichaam samen te trekken, waardoor ze zelf voorwaarts bewegen.
    • • De kwal Turritopsis nutricula is een bijzondere onsterfelijke kwal waarvan de meduse vorm kan terugkeren naar het poliepstadium nadat het geslachtelijk volwassen is geworden. Zo verjongt het beest zichzelf weer.
    • • In China, Japan en Korea worden kwallen gegeten. Alleen het gelatineachtige lichaam van de kwallen is daarvoor geschikt. Omdat dit voor 95 procent uit water bestaat, kan het elke smaak aannemen die je maar wilt. Het wordt vaak gegeten met een sojasaus. Er zitten zoveel kwallen in de zee dat we beter kwallen kunnen eten dan vissen.
    • • De Irukandji kwal (Carukua barnesi) is het giftigste dier op aarde. Het lichaam is heel klein en ondoorzichtig maar de tentakels kunnen tot 1 meter lang worden. Zij zijn tevens de kleinste kwallen ter wereld.
    • • De gele haarkwal (Cyanea capillata) is de grootste kwallensoort ter wereld met een doorsnee van het lichaam tot 2,5 meter en tentakels van meer dan 35 meter. Deze kwal komt alleen in koude zeeën voor.
    • • In het Engels heten kwallen jellyfish. Omdat kwallen geen vissen zijn is deze naam heel slecht gekozen.
    • • Kwallen hebben geen longen of kieuwen. Het gehele lichaam ademt.
    • • Kwallen doen het heel goed in water met een laag zuurstofgehalte, waar andere zeedieren niet in kunnen leven.
    • • De fluorescerende cellen van kwallen die proteïne bevatten, welke luminescentie veroorzaakt kunnen worden gebruikt om kanker bij de mens op te sporen.
    • • Kwallen kunnen voorkomen in de volgende kleuren: wit, roze, geel, groen, oranje, rood en blauw of een combinatie hiervan. Andere zijn transparant.

*holte dieren:

Holtedieren

Buiten een kleine groep holtedieren zoals de ribkwalletjes, is het overgrote deel van de holtedieren, zoals kwallen, zeeanemonen, koralen en poliepen, uitgerust met netelcellen. Vaak wordt deze groep dan ook aangeduid als “neteldieren”.

Holtedieren zijn erg eenvoudig van lichaamsbouw. Het belangrijkste gedeelte van hun lichaam is een uit twee lagen bestaande, holle buis, met aan de bovenzijde één uitgang, de zogenaamde “mond”. Die mond wordt meestal omringd door een tentakel krans. Via deze mond worden ook de afvalstoffen uitgescheiden, zodat hij dus ook als anus dienst doet.

Bij een aantal holtedieren is er vaak sprake van meerdere levensfases: het holtedier kan zich als sessiele levensvorm gedragen, dus vastzittend als poliep of koraal, en als vrijzwemmende meduse (kwalachtig). Bij vrijwel alle soorten bestaan beide levensfases, maar zal bij de ene soort het kwalachtige stadium overheersen, terwijl een andere soort de poliepfase het grootste gedeelte van zijn leven zal innemen. Pas in de meduse fase ontstaan de geslachtsklieren en zullen zij hun zaadcellen en eitjes in het openwater lozen. Als in het openwater de bevruchting heeft plaatsgevonden zullen de daaruit ontstaande larven zich vastzetten op de bodem om zo weer een nieuwe kolonie hydroidpoliepen te vormen.

Holtedieren komen in alle zeeën van de wereld voor. Slechts een klein aantal soorten heeft zich aan het zoete water kunnen aanpassen. Sommige soorten, en dan vooral koralen, zijn in het tropische water van erg groot belang en vormen de basis van een hele grote ingewikkelde voedselketen. Harde- of steenkoralen zijn zelfs verantwoordelijk voor het ontstaan van riffen en eilanden.

Veen op het wad:

Deze veenstukken breken af door stroming in de diep gelegen lagen van de zeegaten tussen de eilanden. Het zijn afzettingen van de laatste 10.000jaar.

Wat zijn de “opduikingen” van het Pleistoceen. Het zijn voornamelijk de afzettingen uit de voorlaatste ijstijd, het Saalien. In die periode bereikte het landijs Nederland. Dat leverde naast afzettingen van onder keileem ook door het landijs vervormde, zogenaamde gestuwde afzettingen op. Bij Texel, Wieringen, Gaasterland. en Scheemda zijn ze als hogere delen in het huidige landschap zichtbaar. Ook de hogere ligging van delen van Friesland en Drenthe zijn er aan te danken.

Het Holoceen (afzettingen van de laatste 10.000 jaar), dekt met veen en zeeklei in het Waddengebied het reliëf van Pleistoceen af. Dus onder de jongere afzettingen is hier en daar het onregelmatige reliëf van het Pleistoceen aanwezig.

Introductie praatje wadlooptocht Eilanderbult:(onder de dijk)

Ik heet alle deelnemers van harte welkom namens de gidsen van wadlopenfriesewad.nl(gidsen voorstellen).

Mooi dat jullie voor www.wadlopenfriesewad.nl hebben gekozen.

Eilanderbult is een tocht over een mooie hoge wadplaat, die we bij redelijk weer eigenlijk altijd ongeacht hoe hoog het water is, kunnen lopen. Deze zwerftocht van 2 tot 2.5uur( via de kwelder totaal 3uur) kunnen we in alle rust wandelen. We zijn op deze wadden plaat minder aan een streng tijdschema gebonden omdat we niet een grote geul oversteken richting het noorden. Terug op de zeedijk lopen we naar de auto’s en daar kunnen we ons schoonspoelen in de redelijk schone sloot.

Welke route gaan we lopen:

We lopen eerst naar de peasensrede (rede is aanlegplaats) een geul waar vroeger de vissersboten aan meerden. We starten(ter hoogte van bord van Moddergat) in de richting van Schier door om het mosselveld te lopen(35graden) daarna meer noordelijk te gaan lopen(richting vogelkijkhut). Op zandplaat, na geultje, afbuigen richting NAM Platform richting de Peasensrede. Via de PR9 naar het oosten richting(70graden)  naar en langs Zoutkamperlaag, na passage zwemgeul, naar het zuiden. Na 2 dwars geulen via een mooi prielengebied terug richting(210graden kerktoren van Peasens) zeedijk naar de kweldergebied via de dam. Op de zeedijk bij het monument sluiten we af met  het verhaal van de zeeramp van 1883.

Deze familie tocht is redelijk makkelijk te lopen met af en toe wat licht slikkigheid. Windjack en hoge schoenen zijn verplicht. Eten en drinken meenemen AUB.

Op de zeedijk omgevings informatie :Ameland(de Hon), Engelsmanplaat(vogelkijkhut) en Schiermonnikoog. Vragen mogen altijd gesteld worden.

Gaarne achter de voorste gids blijven AUB.

Wij wensen jullie een prettige tocht toe.

-wadloop kenmerken  van de 4.  verschillende tochten van www.wadlopenfriesewad.nl

(***** is zwaarste tocht)

Ameland, 12km, 3-3.5uur redelijk zware tocht****.

Start vanaf de pier van Holwerd ter hoogte parkeer garage.

Eerste uur evenwijdig(77gr, 3km) aan de zeedijk door het kustdal richting het oosten langs de landaanwinningsgebieden met wisselend slikkige ondergrond. Na de 4e, 5e of 6 landaanwinnigsdam langzaam afbuigen naar  40graden richting het noorden(richting olie/gas platform)  waar een groot breed mosselveld ligt in west-oost richting, via een zandplaat, via het Wilhelminagaatje de eerste geul passeren. Gebied  in aanloop naar dat zandplaatje voor de eerste geul is slikkig met kleine mosselveldjes met langzaam meer water. Achter het brede mosselveld na het Wilhelminagaatje blijft het nog 500m slikkig waarna de (meestal)droge zandplaat bereikt wordt. Richting ZS 30 op 320graden richting noord westen via enkele kleine geulen en een grote voorgeul wordt uiteindelijk de Zuiderspruit via de ZS 28 boei, diepte van gemiddeld 50cm na totaal 6km westelijk gepasseerd. Vervolgens over de zandplaat via zandkokerworm velden richting 340graden, iets westelijk tov. Oerderduin, via de (laatstegeul) de noorderlijke pruitgeul het Oerd(Oerderduin 28m hoog) bereikt. Na het bereiken van het strand, mbv. vervoer(kar met tractor) over dit strand terug naar Nes(8km). Hierna dient men nog via het dorp Nes, de veerboot te bereiken(3km).

Opm.: voor veel mensen is het eerste stuk van de tocht een zwaar stuk, eerste 100m is erg slikkig en glad en het stuk vanaf de 4e, 5e of 6e dam afbuigen naar Wilhelminagaatje is ook erg zwaar door dat je in het water loopt in een slikkig gebied. Verder kan je opmerken het feit dat je naar Ameland loopt maakt deze tocht erg aantrekkelijk.

Pinkegattocht: 13km, 3.5-4uur redelijk zware tocht****

Men start aan zeedijk einde Schoar ten oosten van het Schoorsterhoofd bij het klaphek van zeedijkfietspad. Vanaf de zeedijk via kleinstukje kwelder met kwelderklif start men op15graden richting de WW3/5 via een 20minuten durende redelijk slikkiggebied. Eerste 100m van het kustdal is erg slikkig, na twee rijen mosselvelden wordt na 20-30minuten de zandplaat bereikt(na 2200m). Ten westen van de WW3  wordt het noordelijk gelegen mosselveld westelijk gepasseerd(4200m). Nu over de zandplaat richting het Smeriggat(SG21)  is een N-Z geul noordoostelijk gelegen, op weg naar de zeehonden ter hoogte van SG7  die lui op een richel liggen. Dit gebied is goed begaanbaar(zandplaat met af en toe zandkokkerwormveldjes) en wordt als prachtig ervaren(je waant je ver van de kust) via aantal prielen en geultjes komen we op 3km voor de zeehonden tot stilstand. Hier vindt een kijkpauze plaats. 30minuten voor moment van laagwater lopen we via de  zelfde zandplaat naar de FW13 die we net oostelijk passeren. Terug eerst onderlangs de zelfde prikkegeul naar de zeedijk via diverse geulen via het schoorsterhoofd en het kweldergebied.

Opm.: prachtige zwerftocht die alle aspecten van het wadlopen kent. Deze tocht kan ook vanaf de WW3 westelijk gelopen worden richting de Hon(oostpunt Ameland) naar de HB11.

Engelsmanplaat:14km, 4.5uur middelzware tocht***

Vanaf het veldje van Wadloopcentrumfriesland, ten oosten van Wierum gelegen via de zeedijk, op 13graden rechtstreeks richting  van Engelsman plaat. Passeert boei WW17 oostelijk in de prikkegeul. Eerste 100m van het kustdal is slikkig daarna de rest redelijk goed begaanbaar is. Ook hier af en toe zandkokkerworm gebieden waardoor hier en daar wat slikkigheid. Na kleine 2 uur en 5km kom je bij de vogelkijkhut op de plaat. Vanhier uit richting 240graden westelijk naar het Smeriggat. Dan zuidelijk lans deze geul via WW17 terug naar de zeedijk.

Opm.: Vogelkijkhut ervaren geeft iets bijzonders bij deze tocht die ook oostelijk langs de Hiezel terug gelopen kan worden.

Eilanderbult: 8-9km, 2-3uur, lichte familie tocht*

Start vanaf de zeedijk achter het voormalig garnalenfabriekje ter hoogte van het bord Moddergat op 35graden richting westkant van schier(witte toren). Eerste stuk is hier en daar licht slikkig. We passeren einde mosselbanken, waar we omheen lopen(vermijden), om op de zandplaat in noordwestelijke richting naar de Paesensrede  PR9 te lopen(richting vogelkijkhut op Engelsmanplaat). Op de zandplaat na een mooie priel ricting MAM platform. Voor we de rede bereiken(na 50minuten) lopen we langs een mooie dwarsgeul met steile rand. Aan de rede pauzeren we 10minuten. Soms zijn hier ook zeehonden te spotten. Langs de rede in oostelijke richting(70) via enkele geulen waaronder de zwemgeul, volgen we de zoutkamperlaag naar het zuiden, komen we oostelijk in het verlengde van de kwelderhoofd(dam) van Moddergat(na 1.5uur). Dit stuk gaat middels een aantal ondiepe geulen en prielen over de zandplaat. Terugweg richting(210graden) de dam gaat door een prielengebied met zandkokerwormvelden en af en toe enig slik. Passeer de dam evenwijdig op behoorlijke afstand ivm slik richting dwarsdammetje. Op de dam lopen we naar de zeedijk de laatste 30minuten door het linksgelegen prachtige kwelder en rechts de pionierszone van het wad.

Opm.: kinderen ervaren deze tocht meestal als makkelijk en vinden dit stuk waddennatuur een rijke ervaring. Op de zeedijk bij het scheepsramp  van 1833 bij monument van Moddergat wordt de tocht met dit droevige verhaal afgesloten.

Bronnen:

http://www.ako.nl/product/9789492052292/het-wad-te-voet-eveline-poll/

http://www.wadgidsenweb.nl/nieuws/wadlopen-nieuws/684-theorieboek-wadlopen.html

Wadgids, veldgids voor de waddenzee, van Artur Oosterbaan en Erik van Ommen. 1998

Praktijkinstructie van Wadloopcentrum Fryslan Roelof Mulder, 2004

Theorie Boek Wadlopen Roelof Mulder en Sytze Bouma, 2015

Waddenzee/Natuurgebied van nederland, duitsland en denemarken, Jan Abrahamse, Wouter Joenje en Noortje van Leeuwen-seelt 1976

Geheim van het getij, R.G.W. Hisgen en R.W.P.M. Laane 2004

Share This